Acht nieuwe zenleraren

Van links naar rechts: Heide Jiko Kohl, Ute Jinen von Münchow-Pohl, Susanne Jisei Backner, Pieter Hotei Verduin, Jiun Hogen roshi, Martin Horai Horn, Gabi Jikun Engl, Christoph Hokyo Roethel, Frank Hoshin Richter

Acht nieuwe zenleraren

Op 5 mei heeft Jiun Hogen roshi acht zenleraren benoemd. Tijdens de ceremonie zei ze het volgende:

“Het is vandaag 5 mei; de dag waarop ik in 1999 tot zenmeester werd benoemd. Het is voor onze sangha ook de lineage day, de dag waarop we ons bewust zijn van de traditie waarin we zen beoefenen. De dag waarop we dankbaar zijn voor allen die ons zijn voorgegaan en die voor ons deze afstammingslijn in leven hebben gehouden. En deze dag richt zich ook op de toekomst, op het voortzetten van onze traditie en de wijze waarop wij zen beoefenen. Hoe kan dat mooier dan door het benoemen van nieuwe zenleraren.

In Nederland is 5 mei ook een nationale feestdag, namelijk Bevrijdingsdag. We staan stil bij de grote waarde van vrijheid, democratie en mensenrechten.

Voor ieder individu ligt hier de opdracht in vrede en harmonie te leven. Tot op de dag van vandaag zijn we er als mensheid nog niet in geslaagd in vrede met elkaar te leven. Op vele manieren, vanuit verschillende invalshoeken kunnen we naar die vrede toewerken. In Zen volgen we de weg van de Boeddha om de vrede in ons zelf te ontwikkelen en te cultiveren. Van daar uit zullen we vreedzaam denken, spreken en handelen.

Daarom ben ik dankbaar dat er vandaag 8 mensen voor mij zitten die als zenleraar zullen gaan bijdragen aan het welzijn van alle mensen, dieren en planten.”

Hulpkok in sesshin

Hulpkok in sesshin

door Susanne Jisei Backner

Broccoli in kleine stukjes lichtgroen, middelgroen, blauwgroen. Elke snede verandert de vorm. “De stukken moeten wat kleiner,” zegt de tenzo (de kok). De zeef vult zich.

De pannen staan al klaar, glimmend op het schone fornuis. Het ruikt naar ui en knoflook en citroen. De bel gaat: einde van de werkperiode – koffiepauze. Jammer eigenlijk.

Ik hielp als shoten, hulp van de kok, in een vijfdaagse sesshin. Ik had het geluk om twee koks bij te mogen staan: de eerste drie dagen Ardan, daarna Daido. 

Het werk van de kok vereist een zeer goede organisatie: de hoeveelheid voedsel moet worden aangepast aan de grootte van de groep, zodat iedereen genoeg te eten krijgt. Alles moet op tijd, tot op de minuut, worden bereid en je hebt gevoel nodig voor de ingrediënten zodat alles qua smaak bij elkaar past. Bewonderenswaardig hoe Ardan en Daido dit onder de knie hebben!

Het meest indrukwekkende aan mijn werk was de verantwoordelijkheid voor de resten die overbleven. Die moeten in plastic bakjes in de koelkast worden gezet, met een opschrift wat het is en van welke datum, en wat niet tijdig verwerkt is, moet worden weggegooid. Zo gaat het nu eenmaal. Ik zie de etensresten in de gootsteen en de verwelkte slablaadjes in de compost. Alles heeft zijn plaats, ontstaat en vergaat.

De keuken is ’s middags brandschoon, alsof er niets is gebeurd. Met dit verschil dat we nu een weldadig volle buik hebben. De volgende keer moet Daido me maar eens uitleggen hoe hij die heerlijke Seitan maakt.

Shoten zijn is een prachtige zenoefening: geen gedachte aan verlichting.

Wil je ook meehelpen in de keuken van de Noorder Poort tijdens een zenweekend, een sesshin of een van de andere programma’s? Stuur dan een mailtje naar np@zeninstitute.org. Het is dankbaar werk en er staat een kleine vergoeding tegenover. 

Jubileumtoespraak IZIN

Bij de afsluiting van het jubileumjaar op 17 september hield IZIN voorzitter Pieter Hotei Verduin de volgende toespraak.

Zen op de Noorder Poort is goed, stevig en duidelijk

Beste Jiun roshi, beste bewoners, zeer geachte gasten,

Mijn naam is Pieter Hotei en ik mag u toespreken namens IZIN, het Internationaal Zen Instituut Nederland. IZIN is de koepel van zestien meditatiegroepen in Nederland die Noorder Poort ‘als hun thuis voelen’.

Stelt u zich voor: in de wekelijks bijeenkomende IZIN-meditatiegroep leidt de meditatieleider de gang van zaken, en op gezette momenten is voelbaar: we oefenen hier zoals het op de Noorder Poort toegaat. Wat kan dat betekenen?

Vele jaren geleden werd mij verteld  over de Noorder Poort als zencentrum. Ik hoorde: het is goed daar… ze zijn heel duidelijk…. er wordt stevig geoefend… goede sfeer…

Enige tijd later deed ik mijn eerste sesshin op de Noorder Poort, onder leiding van Jiun roshi. Ik leerde haar kennen als een leermeester die maatwerk leverde in haar begeleiding van de groep. En ook in het leiden van mijn individuele proces.

Ik had toen een ervaring van ontredderd raken en ik meldde mijn verwarring in dokusan. Jiun roshi herkende en bevestigde mijn ervaring, en leerde mij op een zorgzame en zachte manier zien wat illusies zijn, hoe die werken bij mij, hoe ik er mee om kan gaan. Het hielp om in de loop van de sesshin langzaam uit die ontreddering op te krabbelen.

In een andere sesshin leerde ik van Jiun roshi hoe persoonlijke kritiek een heftige reactie bij mij teweeg bracht. En hoe die gekwetstheid draaglijk wordt als ik haar plaats in de immense ruimte die ons ongedeelde zelf is. Dat was niet zachtzinnig, maar wel heel leerrijk.

De ruimte voor dokusan op de Noorder Poort


In weer een andere sesshin heeft zij mij geleerd met een helder antwoord te komen in de koanbeoefening. En vervolgens dat ik dat antwoord direct weer diende te vergeten. Weer een hele schok voor mij van een dit keer strenge leermeester, en weer was het een schok die me bij nieuwe helderheid bracht…

Zo heb ik beleefd wat er gezegd wordt: zen beoefenen op de Noorder Poort is goed, stevig en duidelijk.

De IZIN-meditatieleiders nemen ieder jaar deel aan een sesshin op de Noorder Poort. En zo kunnen de leer- en groei-ervaringen die zij daar hebben doorwerken in de zengroepen. Het is een doorgaand proces van doorgeven, overdragen van waar het in zen om gaat.

Die overdracht gebeurt ook tijdens de jaarlijkse weekendbijeenkomst van de meditatieleiders, onder leiding van twee leraren.

Het jubileumjaar was wat mij betreft een prachtige bevestiging van de unieke kracht van de Noorder Poort. Een kracht die zeker doorwerkt in de meditatiegroepen in het land.

Namens het IZIN-bestuur en alle IZIN-groepen zeg ik: ‘Noorder Poort, dank dat je er bent! We zetten graag in op de volgende vijfentwintig jaar!’

Dank u zeer.

Hindernissen zijn geen hindernissen

In februari 2019 studeerde zenleraar Marjolein Kyosei Verboom na anderhalf jaar af als mindfulnesstrainer aan het Radboud Universitair Medisch Centrum voor Mindfulness. Tijdens de opleiding werd regelmatig gesproken over “de hindernissen”, vooral in het blok met boeddhistische achtergronden van mindfulness. Ze realiseerde zich dat ze in alle jaren bij zen niet zo vaak had horen spreken over de hindernissen op het boeddhistische pad als in die anderhalf jaar. Ze besloot dit fenomeen eens nader te onderzoeken en schreef er haar scriptie over. Voor ZenLeven heeft ze die scriptie bewerkt tot dit artikel.

Kyosei betekent Bridge to Righteousness

Hindernissen zijn geen hindernissen en daarom worden ze hindernissen genoemd

 

Hindernissen

In 1991 maakte ik kennis met zenmeester Prabhasa Dharma roshi. Sindsdien beoefen ik zen. Ik begon indertijd met zen, enerzijds uit fascinatie en anderzijds omdat ik “last had” van gespannenheid en angstige gevoelens die ik als hinderlijk ervoer. Ik beken dat zen me in die tijd een manier leek om ervan af te komen en rustig en gelukkig te worden. Volgens de Van Dale betekent het woord ‘hindernis’ belemmering of stoornis, iets dat het voortgaan belemmert of iets dat ergernis geeft. Precies zo zag ik toen mijn nerveuze gevoelens en gedachten.

 

De mindfulnesstraining Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR) van acht bijeenkomsten is een oefenprogramma dat bestaat uit een geïntegreerd geheel van aandachtsoefeningen, yoga en groepsgesprekken. De aandachtsoefeningen zijn gebaseerd op de aanwijzingen uit de Satipatthana-soetra.

 

Op het pad van mindfulness bevinden zich vele hindernissen, zo wordt gezegd. In de boeddhistische literatuur die we moesten bestuderen tijdens de opleiding en tijdens de lessen die we kregen van de boeddhistische leraren Akincano en Christina Feldman werd veel aandacht besteed aan de vijf hindernissen zoals ze worden genoemd in de Satipatthana-soetra: zintuiglijk verlangen, afkeer, sufheid-en-traagheid, rusteloosheid-en-gepieker en twijfel.

 

Sommige literatuur spreekt zelfs over tien hindernissen als “legers van Mara”, duivelse obstakels die een deugdzaam en heilzaam bestaan in de weg staan. Beschreven wordt hoe je de hindernissen onschadelijk kan maken zodat het meditatieproces niet in gevaar komt. Er is sprake van een zekere oorlogsretoriek: van Mara als moordenaar en vernietiger, legers die onschadelijk gemaakt moeten worden, overmeesterd of geannexeerd. Kortom: een hindernis moet verwijderd worden om de voortgang van het meditatieproces weer mogelijk te maken.

 

De aanleiding voor veel mensen om een mindfulnesstraining te doen, is dat ze last hebben van stress, chronische pijn of depressie. Ze ervaren dit – net als ik indertijd – als een obstakel voor geluk en hopen dat de hindernissen die ze zien op hun weg, zullen verdwijnen of afnemen in intensiteit. Van de huidige situatie wil je naar het ideale scenario, je ziet de hindernis en moet een (aanvals-)plan bedenken om hem uit de weg te ruimen. Als je vrij wilt kunnen dóórlopen staat een hindernis in de weg.

 

Hindernissen zijn geen hindernissen

Christina Feldman stelt voor om het woord “hindernis” te vervangen door “gewoontepatroon”. Het gaat om zich herhalende patronen van negatieve gedachten en stemmingen. Die patronen worden getriggerd als er sprake is van onaangename, moeilijke of ongewone omstandigheden in ons leven: we verliezen onszelf in eindeloze gedachtencirkels en verhalen en zijn niet meer aanwezig bij hoe het werkelijk is. De gewoontepatronen hebben bij haar dezelfde namen: zintuiglijk verlangen, afkeer, sloomheid/dufheid, rusteloosheid/zorgelijkheid en sceptische twijfel. Het zijn mentale reacties die sterke invloed hebben op lichaam, stemming en gedrag. Vaak hebben mensen één van de vijf patronen als “favoriet”, maar iedereen kent ze alle vijf in meer of mindere mate. De activering van zo’n patroon kan maken dat we compleet vergeten wat onze voornemens waren, welke inzichten we hadden en welke (hulp-)bronnen we ter beschikking hebben. We raken verstrikt en vergeten om opmerkzaam te zijn. Christina Feldman komt hiermee dicht in de buurt van de Diamant-soetra waarin de Boeddha geregeld de volgende formulering gebruikt:  A is niet A en daarom wordt het A genoemd. Hindernissen zijn geen hindernissen en daarom worden ze hindernissen genoemd. Op het eerste gezicht een onlogische uitspraak maar bij nadere bestudering zegt het iets als: een hindernis zien als een vaststaand verschijnsel of statisch object klopt niet. Alle verschijnselen veranderen immers voortdurend en zijn afhankelijk van omstandigheden. Alleen op voorwaarde dat je dat grondig doorziet kun je een verschijnsel benoemen als hindernis. Alleen dan zie je het op de juiste wijze: als een proces, dat niet op zichzelf staat maar beïnvloed wordt door alle andere verschijnselen. Het is juist het ‘weg-willen-hebben’, de afkeer, die de hindernis tot hindernis maakt.  Een hindernis is geen hindernis.

Titelblad van een gedrukt exemplaar van de Diamant soetra uit het jaar 868

Titelblad van een gedrukt exemplaar van de Diamant soetra uit het jaar 868

 
Het revolutionaire van aandacht is dat je kan leren om onaangename ervaringen met milde nieuwsgierigheid te benaderen, met vriendelijkheid en een uitnodigende houding. In de MBSR leer je alle sensaties die zich voordoen op te merken, als een oefening in oplettendheid van moment tot moment. In feite maakt het niet uit wat het materiaal is: élk gevoel, élke gedachte, élke zintuiglijke, lichamelijke gewaarwording kan dezelfde belangstellende, vriendelijke aandacht krijgen. Als er rusteloosheid-en-gepieker in hem aanwezig is, weet hij ‘er is rusteloosheid-en-gepieker in mij’; als er geen rusteloosheid-en-gepieker in hem aanwezig is, weet hij ‘er is geen rusteloosheid-en-gepieker in mij’. Dat is het begin om tot helder begrip en voortdurende opmerkzaamheid te komen zegt de Satipatthana-soetra. Als er sprake is van verlangen, angstige gevoelens, weerstand, slaperigheid of twijfel is dat precies het (noodzakelijke) materiaal waar je mee traint. Niets aan de hand, de oefening is het bewust worden van het afdwalen, zonder oordeel, en weer terugkeren naar de adem, het lichaam of de koan. Er stopt niets. Er komt niets in gevaar. Hindernissen zijn geen hindernissen.

Enkele jaren geleden tijdens een sesshin zag ik ineens helder dat “mijn angst” in wezen geen ander verschijnsel is dan de vogel die ik buiten hoor fluiten. Beide zijn voorbijgaande verschijnselen waar je je bewust van kunt zijn in een uitgestrekte ruimte van gewaar zijn. Ik weet nog dat ik tijdens de vraag-en-antwoord periode van die sesshin aan Jiun roshi vroeg: bestaat er eigenlijk wel zoiets als een obstakel? “Goede vraag,” antwoordde ze.
 

En daarom worden ze hindernissen genoemd

Toch volgt hier nog niet de conclusie van dit verhaal. De Satipatthana-soetra gaat verder: Ook weet hij hoe nog niet ontstane rusteloosheid-en-gepieker kan ontstaan, hoe ontstane rusteloosheid-en-gepieker kan worden opgeheven en hoe het opnieuw ontstaan van rusteloosheid-en-gepieker kan worden voorkomen.” Het lijkt erop dat er meer van ons gevraagd wordt dan alleen bewust zijn van de aan- of afwezigheid van een hindernis als proces of gewoontepatroon. Het is blijkbaar ook mogelijk om te zien hoe een hindernis ontstaat en hoe je kan voorkomen dat hij zich steeds weer aandient.

 

Het recept voor het laten ontstaan van een hindernis bestaat onder andere uit: leven op de automatische piloot; verstrikt raken in denken; onaangename ervaringen weg willen hebben; willen dat dingen anders zijn dan ze zijn; een harde of onvriendelijke houding aannemen jegens jezelf of anderen. Een hindernis is geen hindernis op basis van een reëel bestaand obstakel, maar ontstaat als je bovenstaande gepassioneerd toepast. We maken een verhaal, herhalen dit verhaal eindeloos, gaan het verhaal als waarheid zien en laten ons erdoor gevangen zetten. Christina Feldman maakt duidelijk hoe de vijf gewoontepatronen onze belemmerende (kern-)overtuigingen versterken: dat we er op bepaalde momenten diep van overtuigd kunnen zijn dat we “mislukt”, “niet goed genoeg” of “waardeloos” zijn. Vaak hebben deze negatieve patronen zich zo vaak herhaald dat we ze ervaren als intrinsiek deel van onze identiteit, ons karakter zelfs. Waar we ons veel mee bezighouden, bepaalt op den duur hoe we naar de wereld kijken. Het wordt een gesloten feedback loop, een valstrik waar we in zitten zonder dat we er erg in hebben. Die ingesleten patronen verhinderen ons om ten volle te leven, om met wijsheid te kunnen handelen in (moeilijke) situaties en aandacht te hebben voor anderen.

 

Door oefening kunnen we ontdekken dat er geen sprake is van een vaststaande waarheid, dat de pijn op je borst niet steeds dezelfde pijn is maar van plek en intensiteit kan veranderen, dat een snelle ademhaling niet steeds even snel is, dat gedachten weliswaar graag eenzelfde paadje bewandelen, maar ook onderbroken kunnen worden of vriendelijk en vastberaden een andere kant op geleid kunnen worden, dat emoties golfbewegingen kennen, dat je aandacht bewust ergens op kunt richten en dat je een besluit kunt nemen. Dat is de manier waarop we kunnen ervaren hoe ontstane rusteloosheid-en-gepieker kan worden opgeheven en als het meezit zelfs dat het opnieuw ontstaan van rusteloosheid-en-gepieker kan worden voorkomen.

Deelnemers aan de MBSR ervaren vaak voor het eerst in hun leven, dat het mogelijk is om bij een stressvolle gebeurtenis niet meteen te reageren met een vorm van vechten, vluchten of bevriezen. Ze ervaren dat het haalbaar is om éérst even stil te staan en met kalmte en vriendelijke belangstelling te zien wat er op te merken valt aan gedachten, gevoelens en lichamelijke gewaarwordingen.
 

Mogelijke antwoorden

De titel Hindernissen zijn geen hindernissen en daarom worden ze hindernissen genoemd, verwijst niet alleen naar de Diamant-soetra maar ook naar mijn eigen ervaringen. Ik ken de paradox aan den lijve, hoe verstikkend en verstrikkend nerveus gepieker kan zijn, maar óók hoe veranderlijk en beïnvloedbaar. Mijn favoriete hindernis blijkt soms een geschenk. Hij brengt me motivatie voor (zen-)boeddhistische oefening, begrip voor anderen, liefde, wakkerheid en wijsheid. Hindernissen vormen goede mest in de tuin van een wakker en betrokken leven. Calm and caring in the midst of it, zoals Christina Feldman het zo mooi zegt.

 

Het is een vorm van levenskunst om je niet te vereenzelvigen met gedachten, gevoelens of lichamelijke sensaties. Om vrij(er) van hunkering en ongenoegen ten aanzien van de wereld te worden. Het is geen rechte lijn van hindernis naar gift. Er is geen eindpunt. De kunst ‘vrij van hunkering en ongenoegen’ te zijn, is het onaangename niet persoonlijk op te vatten en het leven met enige lichtvoetigheid te waarderen zoals het zich elk moment in en aan je ontvouwt. Het vraagt “een kopje moed, een vat vol liefde en een oceaan van geduld”.

 

De voorwaarde is dat je niets weigert, niets vasthoudt, gewoon aanwezig bent, ervan overtuigd bent dat ik hier kan zijn, dat dit mijn plek is. Van mij wordt gevraagd precies deze situatie op een heilzame manier voort te zetten. Dat kan, ook al weet je bij voorbaat niet hoe dat moet. (Maurits Hogo Dienske)

Herinneringen – Doshin Houtman

Doshin Houtman werd in 1989 leerling van Prabasha Dharma roshi en begon met koan-studie in de Rinzai-traditie. Sinds 2002 is zij dharmaleraar in Vipassana en zen.

De Mojave woestijn

Herinneringen aan Roshi

van Doshin Houtman

In 1988, bij mijn eerste kennismaking met zen op de Tiltenberg, ging er een wereld voor me open: pijnlijk, maar smakend naar meer. Ik wilde graag verdieping bij een vrouwelijke zenmeester. Dat werd Prabhasa Dharma roshi, de enige die in Nederland sesshins gaf. Ik regelde met mijn gezin dat ik een week op sesshin kon gaan.

 

Met nieuwsgierigheid ging ik de eerste dag in. Alles was nieuw. Voor de recitatie zou de roshi binnenkomen. Mijn ogen zouden naar beneden gericht behoren te zijn, maar mijn nieuwsgierigheid won het. Daar was ze dan, de zenmeester: in een gouden gewaad, schrijdend, licht zwevend,  met een prachtige uitstraling.  Er schoot een gedachte door me heen: Zo, zij heeft het met zichzelf getroffen! Bewonderenswaardig!

Het eerste gesprek met Roshi zette de toon. Heel direct: What is your practice?  Ok, breathing? Where is your Buddha nature when you breathe out? Het belletje klonk, tijd om te gaan. Ik was onder de indruk: het leek wel of zij mij beter kende dan ik mezelf. Dat was de reden om met haar verder te gaan.

 

De oefening deed goed, en in 1992 vroeg ik hoe ik mijn oefening verder kon verdiepen. Come to  the desert,[1]  zei Roshi. Op mijn tegenwerpingen (familie, kinderen, enz.) antwoordde ze: Just look at the possibilities. Het bleek inderdaad mogelijk om alles zo te regelen dat ik in 1993 een maand naar de woestijn kon. Er was een grote vastberadenheid om tot bevrijding te komen, en Roshi deed er van haar kant alles aan om me daarin te ondersteunen. De woestijnomgeving hielp een handje mee. De verhelderende inzichten leidden ertoe dat ik in datzelfde jaar de geloften nam.

 

Sindsdien bleef ik sesshins doen met Roshi in de woestijn en in Nederland.

 

In 1994, bijna aan het einde van een sesshin op de Tiltenberg, kwam Roshi op een middag tijdens zazen binnen. Ze was in diepe samadhi met een groot licht om haar heen. Ze ging voor in de zendo zitten. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden, zo fascinerend was het. Wij gingen na de zazen naar buiten voor kinhin.  Weer terugkomend in de zendo zat ze er nog steeds, in dat licht, volkomen sereen. Toen ik weer naar haar keek kwam de gedachte in mij op: Ik wil ook non worden. En iets in mij bevestigde dat. Na een lange tijd stond Roshi moeiteloos op, en schreed ze de zendo uit.

Ik ging naar Roshi toe om haar enthousiast te vertellen over mijn non worden. Maar… hoe doe je dat met een gezin? Roshi zei: Do not worry! When you turn towards the Dharma, the Dharma will take care of your family. En dat is waar gebleken.

 

In 1995 werd ik geordineerd: een prachtige dag in mijn leven.

Daarna was er meer intensieve training. Roshi was strikt daarin. Het was soms zwaar te verduren, maar het heeft niet alleen veel bevrijdende inzichten opgeleverd, maar ook een groot vertrouwen.

Roshi kon de geest van anderen lezen. In de tijd dat ik bij haar woonde in LA, riep ze me soms om Dharma-onderricht te geven. Dat ging dan over wat er op dat moment in mijn geest omging.

Roshi kon heel sturend zijn, maar als ze voelde dat de beslissing die je nam uit wijsheid voortkwam, zei ze: Ok, go ahead.

 

Wat ik meeneem in mijn hart is grote dankbaarheid voor de tijd en de moeite die ze zich heeft getroost om iedereen, ook mij, te trainen. Haar toewijding aan de Dharma, er helemaal voor gaan, inspireren en helpen mij nog steeds. Dank je wel, Roshi!

[1]Vanaf 1984 gaf Roshi jaarlijks een retraite van minimaal vier weken in het centrum Dhamma Dena in de Amerkikaanse Mojave woestijn

Umeboshi: ‘only one doing’

Umeboshi: ‘only one doing’

Ciska Matthes is zenbeoefenaar en volger van Moojibaba. Zij geeft yoga, meditatie en mindfulness in Amsterdam en is ook regelmatig op de Noorder Poort te vinden. Van 1999 tot 2005 trainde ze in Bukkokuji, de tempel van de begin dit jaar overleden zenmeester Harada Tangen roshi in Obama, Japan. Dit artikel maakt deel uit van een serie artikelen die ze schreef ter herinnering aan Harada Tangen roshi. Alle zijn hier te vinden in het Boeddhistisch Dagblad.

 

Als je loopt, alleen maar lopen, als je veegt, alleen maar vegen, als je eet, alleen maar eten. Onze tempel maakte elk jaar zijn eigen voorraad umeboshi, de traditionele zure abrikoosjes die als bijgerecht bij de rijstegruwel horen. Deze kleine vruchten worden groen geoogst en gepekeld, met rood shiso-blad toegevoegd om ze te kleuren. Elk jaar in de vroege zomer hielpen een paar van onze jongens, leken en monniken, een plaatselijke abrikozenteler bij de pluk. In ruil daarvoor kreeg de tempel een klein deel van de oogst. Tientallen kilo’s abrikozen ineens werden dan op een dag in grote vaten aangevoerd. Dogo-san, de hoofdmonnik, sloeg met de kaishaku (kleppers) om ons te verzamelen – het klaarmaken van de umeboshi kon beginnen.

 

Bukkokuji

Daar zaten we dan, met misschien tien, vijftien mensen, en begonnen aan het sorteren en wassen van de vele honderden vruchten. Een eindeloze taak leek het. In zen is alles meditatie, een oefening in leeg en aandachtig zijn. Geen toekomst, geen verleden, geen streven, geen haast. Alleen maar dit. Jezelf helemaal vergeten in het werk. ‘Ichi tantei’ noemde Harada Tangen roshi dat. ‘Only one doing’ zei hij ook vaak in zijn gebroken Engels. Daarom werd er tijdens het werk niet (of zo min mogelijk) gesproken – en zeker niet gekletst over koetjes en kalfjes! Maar in de praktijk was het niet altijd eenvoudig om zwijgend in het werk op te gaan. Ik keek naar die enorme hoeveelheid abrikozen die we moesten verwerken en probeerde een gevoel van wanhoop en ongeduld te onderdrukken. Ik begreep zo langzamerhand wel, dat ik meer leed onder mijn eigen verzet ertegen dan onder het werk zelf. Maar daarmee kon ik het ongeduld nog niet meteen loslaten. De anderen zaten er geduldiger bij – of leek dat maar zo? We gingen aan het werk op de cementen vloer buiten de keuken. Iedere abrikoos moest worden bekeken op bruine plekjes, ontdaan worden van zijn steeltje en dan naar categorie worden gesorteerd: perfect, te rijp, gekwetst of onbruikbaar. De tijd kroop langzaam voort en de abrikozen leken niet echt minder te worden… mijn gedachten vlogen alle kanten op. Na verloop van tijd begonnen we tegen elkaar te zuchten en grapjes te maken om de tijd te doden. De sfeer werd al gauw een beetje melig.

 

Harada Tangen Roshi

Maar opeens hoorden we dan de nadrukkelijke kuch van Harada Tangen roshi. Het werd meteen stil, alsof we betrapt waren. Roshisama kwam bij de grote emmers vol vruchten staan en keek er aandachtig naar. Hij opende zijn mond vol ontzag: ‘Ah….!’, diep onder de indruk van de oogst. Een offer aan de zentempel. Vervolgens raakte hij de groene, zachte huidjes aan, legde zijn handen er teder op en mompelde liefdevolle woorden van bewondering, als een zegening bijna. Ik begon me te schamen voor mijn tegenzin. Zijn hart was juist vol waardering. Roshisama kwam bij ons zitten en begon mee te werken. Hij was in die tijd al tegen de tachtig en had staar aan beide ogen, wat zijn zicht nogal gehinderd moet hebben. Misschien kwam het daardoor dat hij ieder abrikoosje extra lang vasthield. In ieder geval nam hij voor elk exemplaar ruim de tijd en ging er helemaal in op. Hij draaide elk vruchtje rond, gebruikte voorzichtig de satéprikker om het steeltje te verwijderen, legde het dan met een traag gebaar in de juiste emmer en knikte tevreden. Het werd heel stil, terwijl we met zijn allen verder werkten. Af en toe keek ik uit mijn ooghoeken naar roshisama en dacht: ‘Dus zo moet dat! Je helemaal vol rust en aandacht aan een taak wijden.’ Alles wat hij deed was een wijze les. Zelfs de simpelste en meest alledaagse dingen. Het hele jaar door aten we de Bukkokuji-umeboshi bij het ontbijt. Ze waren gerimpeld, helder rood en intens zuur en zout van smaak. Dus meer dan twee of drie per maaltijd kon je er eigenlijk niet van eten. Sommige gasten lieten ze liever staan. Maar roshisama zei vrolijk: ‘Dit is het allerbeste medicijn! Als je ze niet wilt eten, is je eigen geest zo’: en hij trok zijn gezicht samen als een verschrompelde abrikoos.

Buigen voor Hakuin

Ingang van de tempel van Hakuin

Buigen voor Hakuin

door Jolinda Daishin van Hoogdalem

Wijs met je muis naar onderstreepte zen-termen voor een verklaring

 

Al vrij snel op mijn zenpad stuitte ik op meester Hakuin, een Japanse zenmeester die leefde van 1685 tot 1768. In 1990 kocht ik A First Zen Reader van Trevor Legget en daarin werd ik gegrepen door Hakuin’s Gedicht over meditatie. Het begint zo:

 

Alle wezens zijn van begin af aan boeddha’s.

Het is zoals water en ijs:

Zonder water geen ijs;

Zonder levende wezens geen boeddha’s.

 

Ik was meteen nieuwsgierig naar de zenmeester die dat verkondigde. Meester Hakuin leefde in de tijd dat zen vooral een aristocratische aangelegenheid was. Hijzelf was echter wars van uiterlijk vertoon en maakte geen onderscheid tussen rijk of arm. Een groot deel van zijn leven woonde hij in een eenvoudig stadje aan de voet van de berg Fuji, ver van het hofleven in Kyoto. Daar gaf hij zen zijn Japanse gezicht. Dus daar wilden we zeker naartoe, nu we naar Japan gingen.

 

Om te wennen aan het Japanse leven bleven we een paar dagen in Kamakura, de vroegere keizerlijke hoofdstad. Ik was over alles even opgetogen en opgewonden: dampende noedelsoep eten in een piepklein restaurantje, karpers voeren in de tempelvijver, lunchen met zeven verschillende gerechten, dertig soorten tofu in de supermarkt. In een van de grote zentempels in Kamakura luisterden we naar de regen die naar beneden gutste, waarna we door een dampend bos liepen vol kwinkelerende vogeltjes en zoet stinkende vruchten van de ginkgoboom. En nu zijn we op weg naar Mishima om van daaruit Hara te bezoeken, de geboorteplaats van Hakuin.

 

Hara ligt aan de kust, net onder de rook van Mishima, een stad met meer dan een miljoen inwoners. Het vissersdorp ligt aan de Tokaido, de grote handelsroute die Tokyo met Kyoto verbindt. Ik stel me voor hoe het in de tijd van Hakuin moet zijn geweest. Er was altijd wat te beleven, vertelt Hakuin in zijn biografie Wilde klimop. Zijn vader runde een herberg, dus hij zag allerlei soorten gasten komen en gaan: muzikanten, kooplui, kermisklanten, voorname lieden en natuurlijk ook monniken. Later trok de monnik Hakuin zelf te voet door Japan, slapend waar hij onderdak kreeg – soms  was dat onder de blote hemel.

 

Met een Japans blaadje over meester Hakuin, vertaald door Google translate, hopen we zijn tempel te kunnen vinden. Shōin-ji ligt nog steeds wat achteraf, aan het eind van een smal straatje, net voorbij Hakuins ouderlijk huis. Er is rust en ruimte. Links van de poort staat een grote tempelklok – precies zoals het klokje dat wij altijd slaan in de Noorder Poort voor we naar sanzen rennen, maar dan in reuzenformaat. Elk tempelcomplex telt meerdere gebouwen. Recht voor ons ligt de hoofdtempel. Boven de ingang hangt een kalligrafie in stevige karakters. Helaas kan ik ze niet lezen, maar de kracht en dynamiek van de penseelstreken verraden een geoefende hand. Van Hakuin? We turen naar binnen. De kaarsen van het hoofdaltaar belichten net voldoende de versleten tatami en de verkleurde geborduurde randen rond de rolschilderingen. Een gigantische, dikbuikige mokugyo en een klankschaal zo groot dat er een kind van zes in zou passen, staan naast een zabuton. Een dunne balk belet ons subtiel de toegang, iets wat we natuurlijk respecteren, al zou ik heel graag op die dikke houten vis slaan om hem zijn klanken te horen uitspuwen.

Zendo van Shoinji, de tempel van Hakuin

Zendo van Shoinji

Links naast de hoofdtempel ligt de zendo, een forse hal die aan vijftig monniken plaats zou kunnen bieden. De kaihan is ruw met een holte van versplinterd hout. Ook hier zijn de tatami versleten. Er hangt een intense stilte, die nog eens versterkt wordt door tjirpende krekels buiten. Het is er koel, aangenaam. Vooraan bij een kussen en mat liggen kleppers en een inkin naast een soetraboekje. Een stilleven.

 

Ik durf niet zo goed verder naar binnen te gaan en loop weer terug naar het erf. Verblind door het zonlicht lopen we naar de nieuwe zendo, die duidelijk van recente datum is. Het ruikt nog naar vers hout. Binnen zitten werklui en een vrouw wat te eten. Ze begroeten ons vriendelijk en wij groeten en buigen terug. We krijgen een foldertje – aan de plaatjes te zien over de tempel en over Hakuin, maar helaas helemaal in het Japans. De vrouw gebaart ons haar te volgen. We lopen mee terug naar de oude zendo. Op kousenvoeten volgen we haar dit keer tot achterin. Ze gebaart naar een donkere nis met een trappetje die we eerst over het hoofd hadden gezien. Ze dringt aan er naar binnen te gaan. Plots sta ik oog in oog met een levensgroot beeld van Hakuin: een stuurs gezicht met uitpuilende ogen, een blik die dwars door je heen kijkt. Ik val prompt op mijn knieën en maak een diepe buiging. Ik blijf een tijdje in seiza naar hem staren. Tranen wellen op uit mijn binnenste. Ik ben sprakeloos. Het beeld blaast me volledig van de sokken. Die norse, doordringende blik maakt duidelijk dat Hakuin een strenge leraar was voor zijn studenten. ‘Wee je gebeente als je niet oefent’, lijkt hij te zeggen. Uiteindelijk maak ik me los en loop langzaam weer naar buiten.

Beeld van Hakuin

Beeld van Hakuin

Achter de tempel ligt de tuin met een begraafplaats voor de monniken. Nergens een naam. De stenen van de monniken en abt hebben allemaal dezelfde vorm. De grafstenen van de leken hebben wel een naam. Naast het kerkhof liggen de privévertrekken van de abt, en ik neem aan vroeger van Hakuin. Twee reusachtige stenen liggen tussen struiken, een paadje en enkele kleine tempeltjes, als eilandjes in een oceaan. Dit is geen traditionele droge zentuin, maar je voelt dat dit schijnbaar nonchalante patroon het hele universum omvat. De twee grote stenen heeft Hakuin ooit cadeau gekregen van een bevriende koopman en hij was er bijzonder mee in zijn nopjes, weet ik uit zijn biografie.

 

Hakuin heeft deze tempel onder zijn hoede genomen op verzoek van zijn vader. Het was toen een bouwval met twee bewoners: de kok en de kat Nansen. Hij is er niet meer weggegaan, ook niet toen de berg Fuji naar alle kanten vuur spuwde. Om hem heen vluchtte iedereen naar Mishima, Hakuin bleef. Hij bleef ook toen bijna al zijn monniken stierven van de honger in de jaren van hongersnood die erop volgden. Later groeide zijn faam en stroomden de monniken en bezoekers toe. Maar Hakuin hield de tempel simpel. Hij bedacht er zijn beroemde koan, die alle zenstudenten wel een keer in de schoot geworpen krijgen: wat is het geluid van één hand? Hij moedigde leken aan om zen te beoefenen en verleende hun inka, transmissie, iets wat zeer ongewoon was in die tijd. Hij onderwees jong en oud, man en vrouw. Hij zag niet in waarom vrouwen niet in staat zouden zijn tot verlichting. Zodoende telde zijn lekenschare ook een flink aantal dames. Ook dat was hoogst ongebruikelijk in die tijd. Uiteindelijk benoemde Hakuin twee monniken tot zijn opvolgers, of liever gezegd: hij moest hen meerdere malen smeken zijn zenlijn voort te zetten. De een bleef in Hara. De ander ging akkoord op voorwaarde dat hij een eigen klooster kreeg in Mishima.

Kaihan bij de tempel van Hakuin

De kaihan, de houten plank waarop bij zonsopgang en zonsondergang geslagen wordt

Als we teruglopen naar het voorerf zien we nieuw bezoek: twee oude Japanse dametjes die we buigend begroeten met ‘ohayo gozaimas’ (goedemorgen). Met handen en voeten komen we erachter dat we alle drie zenstudenten zijn. Rinzai? Hai, ja, Rinzai. Koan? Hai, ja, koan. We klappen ‘geluidloos’ in onze handen en lachen uitbundig. Zij zijn net als ik op pelgrimage en nog helemaal onder de indruk van hun bezoek aan de houten meester Hakuin. We verzinnen gauw wat cadeautjes om uit te wisselen, iets waar Japanners dol op zijn. Ik neem met een buiging een kartonnetje frisdrank in ontvangst en geef hun mijn Japanse folder. Ik glip nog een keer naar binnen om een laatste blik te werpen op meester Hakuin. Ik vind hem al minder streng. Er gaat ook een groot mededogen van hem uit. Ik voel me zo innig dankbaar en zo licht en blij. Alle wezens zijn van begin af aan Boeddha. Zo simpel, zo gewoon.

 

Shinyo laat zich niet vastpinnen

Shinyo laat zich niet vastpinnen

Shinyo laat zich niet vastpinnen

De dharma volgen betekent voor mij me totaal overgeven aan het feit dat alles vergankelijk is. Dat alles veranderlijk is. Het betekent voor mij daarom ook de hoop opgeven ooit een antwoord te vinden op welke vraag dan ook.

 

De dharma is voor mij een reis beginnen zonder de hoop vaste grond onder mijn voeten te krijgen.

 

Ik ben nu die reis begonnen. Letterlijk en figuurlijk. Ik loop de camino (Santiago de Compostella) in Spanje. En mensen vragen me soms ‘waarom’. Want velen die de camino lopen doen dat om een bepaalde reden. Omdat ze een kind hebben verloren, of een partner, of een baan. Omdat ze ergens vast zijn gelopen.  Ik loop de camino omdat ik op een punt was aangekomen dat ik niet verder kon. Het was op.

 

Ik heb mijn hele leven bewust en onbewust geweten dat ik een jongen ben, een man ben, maar op een of andere manier in het verkeerde lichaam terecht ben gekomen. Als meisje dacht ik dat het mijn eigen schuld was. Later, veel later, besefte ik dat het gewoon pech was.

 

En ik heb me erbij neergelegd.

 

Zeker de laatste jaren dacht ik dat ik het aankon. Ik dacht dat ik er wel mee kon leven. Had mezelf een stoere rol toebedeeld in het leven. Het was oké zo. En zeker toen ik zen ging beoefenen was het geen probleem. Mijn ware zelf gaat immers volkomen voorbij mannelijk of vrouwelijk. Volkomen voorbij welke eigenschap dan ook. Mannelijk of vrouwelijk zijn is alleen maar relevant in de wereld van de dualiteit.

 

Dus heb ik me verzoend met het feit dat vrij zijn niets van doen heeft met mijn geslacht, of met welk uiterlijk kenmerk dan ook.

 

En toch, ineens, was het op. En kon ik niet verder.

 

Alle zen-wijsheden ten spijt.

 

Tijdens het lopen nu ervaar ik veel momenten dat het me niet uitmaakt een man in een vrouwenlichaam te zijn. Het doet er niet toe. Ik voel me gewoon een man, en het is prima. Ik schaam me daar niet meer voor. En dat voelt al als heel bevrijdend.

 

En in absolute zin ervaar ik al helemaal dat het niets uitmaakt. Dat natuurlijk mijn ware zelf totaal voorbij gaat aan mannelijk of vrouwelijk zijn. Of aan welke eigenschap dan ook.

 

Maar ja, ik leef niet doorlopend in de absolute werkelijkheid. Het grootste deel van mijn dagelijkse leven breng ik door in de relatieve alledaagse werkelijkheid. Zo ook tijdens deze pelgrimstocht. Je ontmoet mensen, en het eerste wat gebeurt, is dat bepaald wordt of je mannelijk of vrouwelijk bent. En van welk ras. Alle onderscheiden tussen mensen worden in die relatieve werkelijkheid de godganse dag benadrukt. Waar je ook bent. Zwart of wit, homo of hetero, man of vrouw, rijk of arm.

En in die wereld voel ik me behoorlijk ongelukkig als men mij maar steeds met ‘mevrouw’ blijft aanspreken terwijl dat voor mij toch overduidelijk ‘meneer’ moet zijn.

 

Dus, om een lang verhaal kort te maken.

Ja, ik ben ongelukkig in het lichaam dat ik heb. En ja, ik overweeg serieus om een transitie in te gaan. Hoe ingrijpend dat ook is voor mijn hele leven. En voor alle mensen die dicht bij mij staan.

 

En nee, ik weet niet of deze pelgrimstocht me daar een antwoord op gaat geven.

 

Ik loop deze tocht zonder de hoop vaste grond onder mijn voeten te krijgen. Ik loop ‘m met mededogen naar mezelf, naar alles om me heen.

 

Ik loop vanuit openheid en vertrouwen. Zonder iets te willen begrijpen en zonder iets te willen concretiseren. Zonder mezelf vast te pinnen. Er zal zich vanzelf wel een nieuwe weg  openen waarop ik verder kan.

 

Marja Shinyo Timmer heeft inmiddels de voettocht voltooid en heeft besloten om verder door het leven te gaan als Ardan Shinyo Timmer: geen zij meer maar een hij.

 

Interview met Tetsue roshi

Leven als wolk en water

Tetsue roshi in gesprek met Myoko

jishinWat heeft jou oorspronkelijk naar zen gebracht, of beter misschien nog naar een spirituele weg?

Spiritualiteit is eigenlijk altijd een deel van mijn leven geweest, al vanaf heel jong. Ik ben katholiek opgevoed. Eén van mijn eerste herinneringen is dat ik met mijn vader heel vroeg op zondagmorgen naar de vroegmis ging. We liepen er in de stilte van de ochtend heen, en als we dan iemand tegenkwamen lichtte mijn vader, zonder iets te zeggen, zijn hoed. En dan de mis, nog  in het Latijn, de gregoriaans gezangen, de geur van wierook, die stilte, alles. Het was een eenheidservaring, een totale ervaring. Ik weet nog heel goed dat mijn moeder een keer een kraaltje uit mijn neus aan het peuteren was dat ik daar bij wijze van experiment in had gestopt en dat ik toen vroeg: “Mama, wat is God?”. Waarop ze zei: “God heeft geen begin en geen einde”. Toen dacht ik eerst: hoe kan dát nou. En toen dacht ik: ooo, ja. Enerzijds prikkelde het mijn nieuwsgierigheid (geen begin en geen eind, dat kán toch niet), maar iets anders in me kon het ook meteen aannemen omdat ik het met die ervaringen van de zondagmorgen kon verbinden, waar ik ook niet van kon zeggen waar het begon en waar het eindigde.

Saenredam; interieur van de St. Janskerk te Utrecht, ca 1650

Saenredam; interieur van de St. Janskerk te Utrecht, ca 1650

Dat verlangen naar spiritualiteit of die ervaring van méér, van één, is in mijn gevoel dus altijd bij me geweest. Ik ben, binnen de katholieke kerk, op zoek geweest naar spirituele verdieping, maar toen ik een jaar of zeventien was (in de 70-er jaren) ervoer ik de katholieke kerk als enorm droog. Ik kan het niet anders omschrijven, ik vond het heel droog. Toen ik tweedejaarsstudent psychologie was werd er een cursus Zen en psychotherapie aangeboden. Die werd gegeven door Ada Herpst, zij was psychotherapeut, maar ze deed ook zenmeditatie bij pater Lasalle. Zij zag bij mensen die in therapie gingen grofweg twee soorten problemen: problemen ontstaan in hun jeugd (en daar is psychotherapie uitstekend voor) en levensvragen: wie ben ik, waarom ben ik hier.  Die vragen liggen eigenlijk meer op het vlak van de religie. Ada Herpst vroeg zich af of die mensen misschien iets aan zenmeditatie zouden kunnen hebben, en dat ging ze uitproberen op studenten. Ik weet helemaal niet wat haar conclusie uiteindelijk is geworden, maar zo ben ik dus met zen in contact gekomen.

Toen die cursus voorbij was bood ze zenmeditatie aan, in een oude kapel bij het ziekenhuis waar de faculteit psychologie in die tijd gevestigd was. Toen ze stopte ben ik verder gegaan bij Nora Houtman en via haar ben ik uiteindelijk in een weekend op de Theresiahoeve terechtgekomen, bij Judith Bossert. Daar zag ik een aankondiging met een fotootje van Prabhasa Dharma zenji en ik dacht: dáár moet ik naartoe. Ik wist toen nauwelijks iets van zen, van boeddhisme, ik ben er heel open ingegaan. Ik ben op zich wel een lezer, maar ik ga vaak pas lezen nadat ik iets ervaren heb. Dus ik ben er gewoon kop en kont ingestort, en ja, het voelde voor mij van…, ja, hier ga ik mee door. Hier blijf ik bij, of… ik kan het moeilijk uitleggen. Een enorm sterk gevoel “ja, dit is de weg die ik moet gaan”. Een roeping, als je het zo kan zeggen. Dat je weet: dít is het.

Jouw oefening is van het begin af aan heel intensief geweest, maar je hebt er nooit voor gekozen unsui (zenkloosterling) te worden. Kun je iets vertellen over die keuze?

Tamelijk snel nadat ik Prabhasa zenji heb leren kennen, heb ik Dré ontmoet. Dat was voor mij een zielsverbinding en we wilden ook heel graag kinderen. Ik heb eigenlijk van het begin af aan geweten: voor mij is het én én. Ik heb een lekenleven geleid, me toegewijd aan mijn gezin en mijn werk én me heel erg toegewijd aan mijn oefening. In ’97, toen Prabhasa Dharma roshi voor het laatst hier in Nederland was, heb ik haar gevraagd: Roshi, zou het beter zijn voor mijn oefening als ik unsui werd? En ze zei: Why? You already live like that. Waarom zou je dat doen? Je leeft al zo.

leegte [1]

Unsui betekent Wolk en water, en zoals ik dat begrijp, is dat doen wat op een bepaald moment van je gevraagd wordt, wat zich aandient om te doen. Ik ging al snel, op verzoek van Prabhasa zenji, groepen begeleiden en andere meditatieleiders ondersteunen. Vanaf 1997 ging ik ook retraites geven in Spanje. Op een bepaalde manier is het niet zo makkelijk om én een gezin en een bedrijf te hebben én dat ook allemaal te doen. Twee à drie avonden per week weg naar groepen, altijd onderweg, erheen reizen, weer terugkomen, dat was goed, maar niet altijd van: hè, leuk.

Zó heb ik haar uitspraak begrepen, dat ik volkomen toegewijd was aan dat wat er te doen was, en dat dát mijn vorm was van unsui  zijn.

Daarnaast heb je ook altijd gewerkt. Wat voor werk is dat?

Ik ben opgeleid als ontwikkelingspsychologe. Ik heb op allerlei plekken gewerkt: in de schoolbegeleidingsdienst, in de wereld van de kinderdagverblijven en bij het uitvoeren van psychodiagnostische onderzoeken ten behoeven van jeugdbeschermingszaken. In 1998 ben ik voor mezelf begonnen als psycholoog-mediator, onder andere om meer tijd te kunnen besteden aan zen, om, als er een retraite was, aan niemand vrij te hoeven te vragen. Die eigen praktijk heb ik nog steeds.

Ik voel dat zo: ik ga iedere dag naar de oorlog, als vredestichter. Ik doe vooral echtscheidingszaken, soms hele complexe (ik vind vechtscheiding  niet zo’n fijn woord) en daarnaast ook kinderontvoeringszaken. Ik ga vooral naar deze oorlogen ter wille van de kinderen. Ik heb samen met Cees van Leuven (nu raadsheer bij het gerechtshof in Den Bosch)  een bepaalde aanpak ontwikkeld waar veel vraag naar bleek te zijn. Na een scheiding moeten mensen toegroeien naar een situatie waarin ze geen partners meer zijn, maar wel collega-ouders blijven. Onze aanpak ondersteunt dat proces en helpt hen het kind daarbij centraal te zetten. Ik leer die aanpak nu ook aan anderen; ik geef graag onderwijs en ik deel ook graag dingen.

Hoe hebben die drie aspecten van je leven, werk, gezin en zenbeoefening, elkaar beïnvloed?

Ik ben in 1986 getrouwd met Dré, in 1989 is onze zoon Sam geboren en in 1991 onze dochter Kiki. Al heel snel vroeg Prabhasa zenji aan mij of ik verhalen wilde schrijven voor kinderen en toen de Noorder Poort er was, of ik een familieretraite wilde begeleiden.

In mijn werk als mediator oefen ik voortdurend de vier brahmavihara’s[2], en dan zeker ook gelijkmoedigheid. Dat is een kwaliteit die ik heel erg heb geleerd bij al die boze, schreeuwende en verdrietige mensen bij mij in de kamer, bij al die verdrietige, angstige en boze kinderen. Misschien zijn deze vier geestestoestanden zelfs nog belangrijker dan de vier bodhisattvageloften[3], die me ook voortdurend inspireren: hoe eindeloos het ook is, je zet je er voor in.

De betekenis van zen naast mijn werk was voor mij persoonlijk dat ik op gezette tijden in die sesshins zat, naar de groepen moest. En hoewel dat een grote inspanning was, was het ook heel fijn als onderbreking van die oorlog, als moment van vrede.

En verder is het zo dat de dingen die ik meemaak in mijn werk, in de conflicten, in de gesprekken met kinderen, dat ik die meeneem in mijn beoefening. Ze klinken door in de toespraken die ik geef en ze spelen een rol in mijn gesprekken met deelnemers aan retraites, vooral als die me dingen voorleggen. De oefening verdiept zich daardoor, krijgt veel meer reliëf. In allerlei situaties kunnen we ons afvragen: wat heeft de Boeddha daarover te vertellen? En als we dat dan gaan oefenen, wat gebeurt er dan? Steeds weer die twee kanten.

Wat wil je mensen vooral leren?

Ik zou niet willen zeggen dat ik mensen iets wil leren. Ik wil ze heel graag helpen om zich te realiseren, in dit moment. Om de aard van de vergankelijkheid te ervaren, die vruchtbare leegte[4] te ervaren, het mededogen te ervaren en in zichzelf aan te spreken, en de schoonheid, ook van de moeilijke dingen, dat zou ik ze willen helpen ervaren, hen in die richting wijzen. Toen Prabhasa Dharma zenji mij in 1995 tot zenleraar wijdde, zochten we naar een goede Spaanse vertaling van dat woord zenleraar. Letterlijk zou het professor de zen zijn, maar dat vonden we helemaal niet kloppen. Uiteindelijk zijn we toen uitgekomen op guía de zen, zen-gids. Zo ervaar ik dat ook. Ik kan een gids zijn, maar uiteindelijk blijft het de verantwoordelijkheid van mensen zelf om die stap te zetten. Ik kan het hoogstens zélf leven, en hopelijk raakt het dan iets in hen waardoor ze denken: hé. Daarom heb ik mijn bedrijf ook Anaguia genoemd: Ana van Annelies (mijn gewone naam) en van analyseren, en guía. Want ook in mijn werk laat ik mensen zien: je kunt die kant of die kant op.

Vruchtbare leegte

Vruchtbare leegte, Wim Peters, 2012

 Jezelf realiseren, het ervaren van de vruchtbare leegte…. Kun je daar iets meer over zeggen?

Het is moeilijk om dat zo in een gesprek als dit toe te lichten terwijl ik niet zie wie het leest… Als mensen erover lezen, hebben ze de neiging om het vast te grijpen: o, zo zit het. Eén van de dingen die ik me heel erg diep gerealiseerd heb, zeker door mijn werk als mediator, maar ook wel door mijn werk als meditatieleider, zenleraar en nu dus zenmeester, is dat de meest gewelddadige gedachte die ik ken, die eigenlijk de start is van ieder conflict en iedere oorlog, is: zó zit het, en ik weet het. En ik ben heel bang dat als ik probeer die ervaringen van jezelf realiseren, van vruchtbare leegte in beschrijvingen te vangen, mensen denken, “o zo zit het. En nou weet ik het”. Die kans wil ik ze niet geven. Omdat ik het veel belangrijker vind dat ze denken: wat zou ze daar nou mee bedoelen? Wat zou dat nou kunnen zijn? En dat ze daardoor op speurtocht gaan, de verdieping in gaan, dat hoop ik heel erg. Ik denk dat ik zo’n vraag nog het best kan beantwoorden met een fraai gedicht, of een mooi verhaal… Maar dan nog. Ik vind vaak dat kunst dichter in de buurt komt, maar dan nog. Het is zo belangrijk om de ervaring uit de eerste hand op te doen. Dat is zo wezenlijk.

Je bent kortgeleden zenmeester geworden. Verandert dat iets?

Prabhasa Dharma zenji heeft me indertijd uitgelegd dat je in onze zentraditie eerst op een bepaalde manier functioneert, als het ware onder de beschermende vleugels van de zenmeester, en dat je pas daarná een bevestiging daarvan krijgt door een benoeming. Jiun Hogen roshi heeft dat bij mij ook zo toegepast. Het is dus geen scherpe lijn, maar het zal zeker veranderingen gaan geven, al weet ik niet precies welke. Ik ben gewoon open voor wat er op de weg komt om te doen. Wat ik zeker als een verantwoordelijkheid voel is dat ik nu ook lineage holder ben, wat betekent dat ik de traditie voort moet zetten als Jiun roshi overlijdt of niet meer als meester zou kunnen functioneren. Maar het heeft geen zin om me daarover gedachten te maken, want dat weet je niet. Niet weten, écht Niet Weten, is voor mij heel wezenlijk, heel cruciaal. Ik sta met open handen, ik ontvang het, ik leef het. En ja, natuurlijk, in de afgelopen retraite zit ik opeens op de teishostoel, reciteer ik opeens voor het altaar, maar dat zijn meer uiterlijkheden.

Je draagt nu de namen Jishin Tetsue, met de betekenis Mededogend hart, Gezegend met wijsheid. Wat betekenen die namen voor je?

Toen ik die naam kreeg van Jiun roshi, dacht ik dankbaar, ‘o ja, die vogel – wat fijn dat die twee aspecten allebei  in mijn namen zitten’. Volgens een gezegde is zen als een vogel met twee vleugels, wijsheid en mededogen. Als je alleen wijsheid ontwikkelt en geen mededogen, dan wordt de oefening heel droog. Als je alleen mededogen ontwikkelt en geen wijsheid, dan verzand je in de burn-out, zeg maar. De balans is wezenlijk: alleen als beide even sterk ontwikkeld worden, kun je vliegen. Dus hoe mooi is het dat die namen me gegeven zijn. Ik ervaar ze als een voortdurende aansporing om te blijven vliegen, om niet de een of de ander de overhand te geven.

[1]Foto afkomstig van de blog van Rico Sneller, ricosneller.blogspot.nl.

[2] De vier brahmavihara’s, ‘goddelijke verblijfplaatsen’, zijn de vier hoogste, meest na te streven geestestoestanden: liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, medevreugde (blij zijn met andermans voorspoed en geluk) en gelijkmoedigheid.

[3] Alle wezens zijn met oneindig vele; ik beloof ze allen te bevrijden. Verwarringen zijn onuitputtelijk; ik beloof ze alle te beëindigen. De poorten der waarheid zijn ontelbaar; ik beloof ze alle te betreden. De weg van Boeddha is ongeëvenaard; ik beloof hem tot het einde toe te gaan.

[4] Een term van de 12-e eeuwse Chinese zenmeester Hongzhi

Niet-zelf

Maurits Hogo Dienske (1943) beoefent zen sinds 1980. Hij studeerde bij Prabhasa Dharma zenji, zij heeft hem in 1999 tot leraar van het International Zen Institute benoemd. In 2015 publiceerde hij het boek ‘Zwijgen over stilte. Spreken over zen’. Een zeer lezenswaardig boek waarin hij in heldere termen kernbegrippen uit de zenbeoefening beschrijft. We hebben ervoor gekozen om een gedeelte uit het boek in dit eerste nummer van ZenLeven te publiceren. Dit gedeelte gaat over niet-zelf. Het volledige boek kun je hier kopen.

Niet-zelf

Maurits Hogo Dienske met kleindochterJe kunt niet zonder meer zeggen: “Er bestaat een ik.” Je kunt ook niet zonder meer zeggen: “Er bestaat geen ik.” Dit is vreemd. Niet bestaan is de ontkenning van bestaan, dus als de uitspraak “er bestaat een ik” onwaar is, zou je verwachten dat de uitspraak “er bestaat geen ik” automatisch waar is. En zo is het niet. Bij paradoxen moet je altijd verder kijken dan de woorden alleen. De begrippen bestaan en niet bestaan vormen wel een tegenstelling, maar de redeneringen die erachter schuilen, spreken elkaar niet tegen. Ze worden alleen in verschillende contexten gebruikt.

De leer van de Boeddha wordt traditioneel verdeeld in wijsheid, ethiek en meditatie. Het is een verkorte weergave van het achtvoudige pad. Wijsheid omvat inzicht en innerlijke houding, ethiek omvat spreken, handelen en levensonderhoud, meditatie omvat inzet, aandachtontwikkeling en concentratie. Dit zijn drie contexten, en in elk van hen wordt het begrip “ik” op een andere manier besproken.

Ik herinner eraan dat het woord “ik” drie hoofdbetekenissen heeft: de aanduiding van alle verhalen die we over onszelf vertellen, de aanduiding van alle conditioneringen waaraan we gehecht zijn, en de aanduiding van onze aanwezigheid in het contact met de omgeving.

Meditatie

In zazen houd je je uitsluitend bezig met de directe ervaring en het afhankelijk ontstaan. Je voelt lichamelijke gewaarwordingen, maar niet “het lichaam.” Je neemt gedachten waar, maar niet “het verstand.” Je zet een begeerte in daden om, maar “een conditionering” is een abstractie.

Alle verhalen laat je achterwege (dat is moeilijk, maar daarover gaat het nu niet). Dus dit deel van het ik blijft tijdelijk buiten beeld. De bedoeling is niet dat je het bestaan ervan ontkent, maar dat je de grondslag ervan onderzoekt. Zijn het alleen maar verhalen of is er in de directe ervaring iets te vinden waar die verhalen over gaan? Naar mijn mening is zoiets in de vijf skandha’s niet te vinden. De verhalen spelen zich louter op verbaal niveau af. Hiermee is niet gezegd dat ze onbelangrijk zijn, want heel ons sociale leven berust op die verhalen. Er is alleen maar mee gezegd dat er geen reden is om ons krampachtig aan die verhalen vast te klampen en het onderwerp ervan tot elke prijs te verdedigen.

Alle conditioneringen zet je niet in daden om (ook dat is moeilijk). Je reageert niet met begeerte en afkeer en kijkt wat er dan gebeurt. Dus ook dit deel van het ik blijft tijdelijk buiten beeld, niet om het bestaan ervan te ontkennen, want na afloop van zazen komt het meestal gewoon terug, maar om de gehechtheid aan dergelijke reactiepatronen te verzwakken.

De aandacht is gericht op de aanwezigheid in het contact met de omgeving. Dit deel van het ik is een directe ervaring. Maar daarmee is niet gezegd dat het bestaat. Integendeel, het wordt duidelijk dat het voortdurend verandert en dat je er geen gelijkblijvende identiteit aan toe kunt schrijven.
 
nietzelf

Ethiek

Meditatie is niets doen, ethiek is doen. Meditatie staat los van de sociale omgeving, ethiek staat midden in de sociale omgeving. Meditatie heet absoluut omdat het ik niet tegenover een ander staat, ethiek heet relatief omdat het ik altijd tegenover een ander staat. Meditatie heeft geen waardeoordelen, ethiek kan niet zonder waardeoordelen. In meditatie gebruik je het woord “ik” niet, in ethiek moet je kunnen zeggen: “Ik besef dat ik je pijn gedaan heb, en dat spijt me.”

Alle verhalen spelen een grote rol. Dit deel van het ik is concreet aanwezig. Verhalen gaan alleen niet over een geheimzinnige instantie binnen de vijf skandha’s, maar over de ene zichtbare mens die met de andere zichtbare mens praat. Ze berusten niet op een absolute waarheid, maar we beoordelen ze op eerlijkheid en controleerbaarheid. Ze bezitten geen onveranderlijke identiteit, maar we kunnen ze onder invloed van nieuwe inzichten wijzigen.

Alle conditioneringen spelen een grote rol. Ook dit deel van het ik is concreet aanwezig. Ze berusten alleen niet op een vaststaand karakter, maar worden herhaald onder invloed van een begeerte of een afkeer die je nu voelt, en wat je doet kun je ook anders doen. Je moet hun aanwezigheid accepteren, daar kun je niet omheen, maar je moet ook beoordelen hoe je ze in daden omzet, op grond van het voornemen zo min mogelijk lijden te veroorzaken. En je moet accepteren dat dit voornemen nog weinig ontwikkeld is en dat de macht der gewoonte vaak sterker blijkt te zijn.

De aandacht is gericht op je aanwezigheid in het contact met de omgeving, net als in meditatie, maar nu omvat het alle wezens die bij deze situatie betrokken zijn. Je directe ervaring bestaat uit de woorden die je hoort, en de lichaamstaal die je ziet, en daaruit moet je maar zien af te leiden wat je gespreksgenoot voelt. Je hebt herinneringen aan de manier waarop hij  vroeger gereageerd heeft, en daaruit moet je proberen te begrijpen wat zijn belangen op dit ogenblik zijn. Dit deel van het ik kan niet alleen uit directe ervaring bestaan, maar is vermengd met gedachten over de andere wezens.

Wijsheid

Deze context bestaat deels uit kennis van het boeddhisme, bijvoorbeeld van de manier waarop de vijf skandha’s en het afhankelijk ontstaan duidelijk maken hoe je lijden kunt wegnemen, en deels uit de innerlijke houding die zich voorneemt voortaan zo min mogelijk lijden te veroorzaken en zo veel mogelijk lijden weg te nemen.

De leer van het niet-zelf behoort tot de wijsheid. Uit het bovenstaande blijkt dat deze leer niet gaat over het bestaan of niet bestaan van het ik. Bestaan en niet bestaan zijn statische begrippen, die het beeld van een onveranderlijke aanwezigheid of afwezigheid oproepen. Waar het daarentegen om gaat is de invloed die de drie hoofdonderdelen van het ik uitoefenen. Aan de ene kant is die invloed in de directe ervaring merkbaar, want je voelt bijvoorbeeld de onaangename indruk die iemand op je maakt. Aan de andere kant berust die invloed niet op een onveranderlijke identiteit, want door anders op die indruk te reageren, kun je de gebeurtenissen een heilzame wending geven.

In plaats van bestaand kun je beter het begrip werkelijk gebruiken. Een verschijnsel is werkelijk voor zover het een waarneembare uitwerking heeft, die in de directe ervaring voelbaar is en door afhankelijk ontstaan beschreven kan worden. Als je er bijvoorbeeld van overtuigd bent dat iemand je iets kwalijk neemt, kan die overtuiging onjuist zijn, terwijl ze wel werkelijk is, want ze beïnvloedt de manier waarop je met die persoon omgaat. Werkelijke verschijnselen zijn vergankelijk, want ze komen en gaan volgens afhankelijk ontstaan en ze zullen veranderen wanneer de omstandigheden veranderen. Als je inziet dat je je vergist hebt en dat die persoon je helemaal niets kwalijk neemt, verandert je houding. Werkelijke verschijnselen berusten dus niet op een onveranderlijke identiteit.

Je kunt nog een stap verder gaan. De werkelijkheid bestaat in de eerste plaats uit vergankelijke gebeurtenissen die volgens afhankelijk ontstaan verlopen. Hun invloed overschrijdt moeiteloos de grenzen van ik en ander. Je hoort bijvoorbeeld de woorden van iemand en je wordt erdoor geraakt. Als je bewustzijn open is, vervagen de grenzen. Juist daarom is afhankelijk ontstaan een grondbegrip. We zijn gewend van het begrip individu uit te gaan alsof dat iets vanzelfsprekends is. Maar het meest concrete deel van ons ik is de aanwezigheid in het contact, en dat verandert voortdurend door invloeden die zich niets van de grenzen van een individu aantrekken. Niet individu is een grondbegrip, maar afhankelijk ontstaan. Het is wennen, en waarschijnlijk moet je even slikken omdat je bang bent dat je van iets wezenlijks beroofd wordt, maar in feite geeft het een bevrijdende openheid.

Nikolai Makarov, Museum der Stille in Berlijn

Nikolai Makarov, Museum der Stille in Berlijn

Conclusie

Je kunt niet zonder meer zeggen: “Er bestaat een ik.” Bestaan betekent hier statisch zijn. Het ik is niet statisch, omdat zijn drie onderdelen het afhankelijk ontstaan volgen en dus niet op een gelijkblijvende identiteit berusten. Deze redenering past in de context van meditatie en dient als aansporing om gehechtheid los te laten. Je kunt ook niet zonder meer zeggen: “Er bestaat geen ik.” Niet bestaan betekent hier niet werkelijk zijn. Het ik is werkelijk, omdat zijn drie onderdelen het afhankelijk ontstaan volgen en dus een waarneembare uitwerking hebben. Deze redenering past in de context van ethiek en dient als aansporing om zo min mogelijk lijden te veroorzaken.

Beide redeneringen spreken elkaar niet tegen. Ze benadrukken enkel verschillende aspecten van het afhankelijk ontstaan. Op deze manier beschreef Nagarjuna het afhankelijk ontstaan als een middenweg die de twee extremen bestaan en niet bestaan vermijdt.