Van houten Boeddha’s en alle vormen van respect

Door Ciska Matthes

Tijdens een strenge winter verbleef Dan Xia in een zentempel in Changan, die helemaal ingesneeuwd raakte. Na een paar dagen was alle brandstof op en kon er zelfs niet meer gekookt worden. Bibberend van de kou begon Dan Xia de houten boeddhabeelden van het altaar af te halen en in de kachel te verbranden.

De andere monniken waren geschokt: ‘Wat doe je nu? Je vernietigt onze heilige beelden en beledigt de Boeddha!’
‘Leven deze beelden dan? En zijn ze ontwaakt?’ vroeg Dan Xia.
‘Natuurlijk niet, ze zijn van hout,’ zeiden de monniken.
‘Dan zijn het gewoon stukken brandhout en komen ze goed van pas. Geef er nog eens een paar door, het is echt koud!’

 

Toen de sneeuwstorm eindelijk was gaan liggen, haalde Dan Xia op de markt nieuwe boeddhabeelden voor het altaar. Hij stak wierook aan en op zijn knieën zong hij er talloze soetra’s voor.
‘Vereer je nu het brandhout?’ vroegen de monniken ondeugend.
‘Nee,’ zei Dan Xia zacht, ‘ik eer de Boeddha in deze heilige kunstwerken.’

Eerste indrukken

Ik groeide op in een huis vol boeddhabeelden. Het was in de jaren zeventig en mijn ouders hadden op de een of andere manier een grote liefde voor Aziatische kunst opgevat. Die was toen nog niet zo makkelijk te vinden, boeddha’s waren nog tamelijk exotisch in die tijd. Dus mijn ouders moesten bijvoorbeeld naar het veilinghuis dat eens in de zoveel tijd Aziatische kunst aanbood, om telkens weer een kleine aanwinst voor hun collectie te vinden.

En zo stonden er bij ons, door het huis verspreid, op den duur bijna twintig boeddhabeeldjes, kleine en middelgrote. Ik dacht er als kind niet over na, het hoorde gewoon bij het huis, net zoals de andere kunstvoorwerpen: een schilderij, een litho, een vaas. Geen idee dat er zoiets als ‘boeddhisme’ bestond – laat staan wat dat zou inhouden.
Wel kon ik in mijn moeders stem liefde en respect horen als ze over de Boeddha sprak. En mijn vader kon soms opeens de Boeddha citeren.

 

In de jaren tachtig, toen ik al op kamers woonde, kwam er een abrupt einde aan de boeddha-collectie. Mijn ouders waren op vakantie. Een zeker familielid, dat ondertussen aan harddrugs verslaafd was geraakt, bezat ongelukkig genoeg nog een sleutel van hun huis. Zij nam, samen met haar junkie-vriendje, alle boeddha’s mee. Geen spoor van braak achterlatend.
Mijn ouders waren totaal onthutst toen ze thuiskwamen.

 

Samen met mijn vriendje R. zette ik daarop een verwoede speurtocht in. Eén van R.’s bijzondere talenten was, dat hij met praktisch iedereen goed kon kletsen. Hij legde het junkie-vriendje (met enige dramatische overdrijving) uit hoe verslagen mijn ouders ervan waren, en blijkbaar maakte dat indruk. De tandeloze jongeman kwam een dag later op zijn fiets langs, met in zijn armen een kleine houten boeddha. De enige die hij van de heler terug had kunnen krijgen.
Het antieke exemplaar met gevouwen handen zag er nog even sereen uit als vóór het avontuur. Dat was een hele troost.

Buigen

Toen ik vele jaren later zelf met de zenbeoefening begon, zag ik voor het eerst mensen voor een boeddhabeeld buigen. Ik moest eerst even wennen, maar het voelde eigenlijk heel natuurlijk.
Als kind, als we op vakantie gingen en onderweg een mooie kerk bewonderden, had ik soms ook stiekem geknield voor een Maria of een Jezus. Alleen als mijn ouders niet opletten weliswaar!

In de zentempel in Japan werd dit respect een vanzelfsprekendheid, een tweede natuur. Iedere keer dat je voor het grote boeddhabeeld in de Dharmahal langsliep, al was het op dertig meter afstand, hoorde je je naar de Boeddha toe te wenden en te buigen. We staken altijd kaarsjes bij de beelden aan, stoften ze af, offerden water, bloemen en wierook. Het had iets heel moois.
Hoe heerlijk dat gevoel, om tijdens de eredienst in een volledige buiging je voorhoofd op de tatami te leggen, vol eerbied en verwondering.

Boeddhanatuur

Later, na Japan, keerde ik terug in het huis van mijn ouders. Er waren toen alweer zeven of acht boeddhabeeldjes, en ik begon ze allemaal van water, wierook en bloemen te voorzien. Het leek me tegen die tijd eigenlijk heel vreemd om ze puur als kunstvoorwerp te beschouwen.
Maar dan, wat is nou pure esthetiek? Juist de verstilling die een boeddha uitstraalt, geeft hem zijn speciale schoonheid.

 

Boeddhabeelden en offers zijn allemaal upaya, denk ik: middelen om je te realiseren dat je niet afgescheiden bent, geen losstaand persoon. Staat een boeddhabeeld niet eigenlijk symbool voor onze Boeddhanatuur? Wellicht kun je gaan inzien dat de Boeddha waar je voor buigt, niets anders is dan je Ware Zelf. In wezen is er geen afstand, geen onderscheid.

 

Er is natuurlijk niet maar één juiste manier om je tot een antiek boeddhabeeld te verhouden. Voor de een is het een middel om aan een shot te komen, voor een ander iets moois om van te genieten, of iets duurs om mee te speculeren of te pronken. Sommigen vragen het beeld om een zegen. Weer anderen uiten hun devotie. Allemaal op de een of andere manier op zoek naar vrede en geluk.

 

Echt blijvend, onvoorwaardelijk geluk vind je pas, zei onze zenmeester Harada Tangen, als je je kleine 'zelf' verliest. Wanneer je hem een cadeau bracht, legde hij het meteen op het altaar. 'Voor de Boeddha!' fluisterde hij dan eerbiedig en raakte het niet meer aan. Vervolgens kon het cadeau daar dagen of weken ongemoeid blijven liggen; tot een monnik het tenslotte meenam om te gebruiken voor de hele sangha.

 

Vele jaren na de boeddha-ontvreemding ben ik nog eens op bezoek gegaan bij ons familielid. Ze was tenslotte in een beschermde psychiatrische omgeving komen te wonen.
Tot mijn blijde verrassing had ze op haar tafel een kleien boeddhabeeldje staan, met een kaarsje erbij.

 

Dit stuk is eerder gepubliceerd op de site van Ciska, zie hetoogvandeorkaan.nl/blog