Maurits Hogo Dienske (1943) beoefent zen sinds 1980. Hij studeerde bij Prabhasa Dharma zenji, zij heeft hem in 1999 tot leraar van het International Zen Institute benoemd. In 2015 publiceerde hij het boek ‘Zwijgen over stilte. Spreken over zen’. Een zeer lezenswaardig boek waarin hij in heldere termen kernbegrippen uit de zenbeoefening beschrijft. We hebben ervoor gekozen om een gedeelte uit het boek in dit eerste nummer van ZenLeven te publiceren. Dit gedeelte gaat over niet-zelf. Het volledige boek kun je hier kopen.
Niet-zelf
Je kunt niet zonder meer zeggen: “Er bestaat een ik.” Je kunt ook niet zonder meer zeggen: “Er bestaat geen ik.” Dit is vreemd. Niet bestaan is de ontkenning van bestaan, dus als de uitspraak “er bestaat een ik” onwaar is, zou je verwachten dat de uitspraak “er bestaat geen ik” automatisch waar is. En zo is het niet. Bij paradoxen moet je altijd verder kijken dan de woorden alleen. De begrippen bestaan en niet bestaan vormen wel een tegenstelling, maar de redeneringen die erachter schuilen, spreken elkaar niet tegen. Ze worden alleen in verschillende contexten gebruikt.
De leer van de Boeddha wordt traditioneel verdeeld in wijsheid, ethiek en meditatie. Het is een verkorte weergave van het achtvoudige pad. Wijsheid omvat inzicht en innerlijke houding, ethiek omvat spreken, handelen en levensonderhoud, meditatie omvat inzet, aandachtontwikkeling en concentratie. Dit zijn drie contexten, en in elk van hen wordt het begrip “ik” op een andere manier besproken.
Ik herinner eraan dat het woord “ik” drie hoofdbetekenissen heeft: de aanduiding van alle verhalen die we over onszelf vertellen, de aanduiding van alle conditioneringen waaraan we gehecht zijn, en de aanduiding van onze aanwezigheid in het contact met de omgeving.
Meditatie
In zazen houd je je uitsluitend bezig met de directe ervaring en het afhankelijk ontstaan. Je voelt lichamelijke gewaarwordingen, maar niet “het lichaam.” Je neemt gedachten waar, maar niet “het verstand.” Je zet een begeerte in daden om, maar “een conditionering” is een abstractie.
Alle verhalen laat je achterwege (dat is moeilijk, maar daarover gaat het nu niet). Dus dit deel van het ik blijft tijdelijk buiten beeld. De bedoeling is niet dat je het bestaan ervan ontkent, maar dat je de grondslag ervan onderzoekt. Zijn het alleen maar verhalen of is er in de directe ervaring iets te vinden waar die verhalen over gaan? Naar mijn mening is zoiets in de vijf skandha’s niet te vinden. De verhalen spelen zich louter op verbaal niveau af. Hiermee is niet gezegd dat ze onbelangrijk zijn, want heel ons sociale leven berust op die verhalen. Er is alleen maar mee gezegd dat er geen reden is om ons krampachtig aan die verhalen vast te klampen en het onderwerp ervan tot elke prijs te verdedigen.
Alle conditioneringen zet je niet in daden om (ook dat is moeilijk). Je reageert niet met begeerte en afkeer en kijkt wat er dan gebeurt. Dus ook dit deel van het ik blijft tijdelijk buiten beeld, niet om het bestaan ervan te ontkennen, want na afloop van zazen komt het meestal gewoon terug, maar om de gehechtheid aan dergelijke reactiepatronen te verzwakken.
De aandacht is gericht op de aanwezigheid in het contact met de omgeving. Dit deel van het ik is een directe ervaring. Maar daarmee is niet gezegd dat het bestaat. Integendeel, het wordt duidelijk dat het voortdurend verandert en dat je er geen gelijkblijvende identiteit aan toe kunt schrijven.
Ethiek
Meditatie is niets doen, ethiek is doen. Meditatie staat los van de sociale omgeving, ethiek staat midden in de sociale omgeving. Meditatie heet absoluut omdat het ik niet tegenover een ander staat, ethiek heet relatief omdat het ik altijd tegenover een ander staat. Meditatie heeft geen waardeoordelen, ethiek kan niet zonder waardeoordelen. In meditatie gebruik je het woord “ik” niet, in ethiek moet je kunnen zeggen: “Ik besef dat ik je pijn gedaan heb, en dat spijt me.”
Alle verhalen spelen een grote rol. Dit deel van het ik is concreet aanwezig. Verhalen gaan alleen niet over een geheimzinnige instantie binnen de vijf skandha’s, maar over de ene zichtbare mens die met de andere zichtbare mens praat. Ze berusten niet op een absolute waarheid, maar we beoordelen ze op eerlijkheid en controleerbaarheid. Ze bezitten geen onveranderlijke identiteit, maar we kunnen ze onder invloed van nieuwe inzichten wijzigen.
Alle conditioneringen spelen een grote rol. Ook dit deel van het ik is concreet aanwezig. Ze berusten alleen niet op een vaststaand karakter, maar worden herhaald onder invloed van een begeerte of een afkeer die je nu voelt, en wat je doet kun je ook anders doen. Je moet hun aanwezigheid accepteren, daar kun je niet omheen, maar je moet ook beoordelen hoe je ze in daden omzet, op grond van het voornemen zo min mogelijk lijden te veroorzaken. En je moet accepteren dat dit voornemen nog weinig ontwikkeld is en dat de macht der gewoonte vaak sterker blijkt te zijn.
De aandacht is gericht op je aanwezigheid in het contact met de omgeving, net als in meditatie, maar nu omvat het alle wezens die bij deze situatie betrokken zijn. Je directe ervaring bestaat uit de woorden die je hoort, en de lichaamstaal die je ziet, en daaruit moet je maar zien af te leiden wat je gespreksgenoot voelt. Je hebt herinneringen aan de manier waarop hij vroeger gereageerd heeft, en daaruit moet je proberen te begrijpen wat zijn belangen op dit ogenblik zijn. Dit deel van het ik kan niet alleen uit directe ervaring bestaan, maar is vermengd met gedachten over de andere wezens.
Wijsheid
Deze context bestaat deels uit kennis van het boeddhisme, bijvoorbeeld van de manier waarop de vijf skandha’s en het afhankelijk ontstaan duidelijk maken hoe je lijden kunt wegnemen, en deels uit de innerlijke houding die zich voorneemt voortaan zo min mogelijk lijden te veroorzaken en zo veel mogelijk lijden weg te nemen.
De leer van het niet-zelf behoort tot de wijsheid. Uit het bovenstaande blijkt dat deze leer niet gaat over het bestaan of niet bestaan van het ik. Bestaan en niet bestaan zijn statische begrippen, die het beeld van een onveranderlijke aanwezigheid of afwezigheid oproepen. Waar het daarentegen om gaat is de invloed die de drie hoofdonderdelen van het ik uitoefenen. Aan de ene kant is die invloed in de directe ervaring merkbaar, want je voelt bijvoorbeeld de onaangename indruk die iemand op je maakt. Aan de andere kant berust die invloed niet op een onveranderlijke identiteit, want door anders op die indruk te reageren, kun je de gebeurtenissen een heilzame wending geven.
In plaats van bestaand kun je beter het begrip werkelijk gebruiken. Een verschijnsel is werkelijk voor zover het een waarneembare uitwerking heeft, die in de directe ervaring voelbaar is en door afhankelijk ontstaan beschreven kan worden. Als je er bijvoorbeeld van overtuigd bent dat iemand je iets kwalijk neemt, kan die overtuiging onjuist zijn, terwijl ze wel werkelijk is, want ze beïnvloedt de manier waarop je met die persoon omgaat. Werkelijke verschijnselen zijn vergankelijk, want ze komen en gaan volgens afhankelijk ontstaan en ze zullen veranderen wanneer de omstandigheden veranderen. Als je inziet dat je je vergist hebt en dat die persoon je helemaal niets kwalijk neemt, verandert je houding. Werkelijke verschijnselen berusten dus niet op een onveranderlijke identiteit.
Je kunt nog een stap verder gaan. De werkelijkheid bestaat in de eerste plaats uit vergankelijke gebeurtenissen die volgens afhankelijk ontstaan verlopen. Hun invloed overschrijdt moeiteloos de grenzen van ik en ander. Je hoort bijvoorbeeld de woorden van iemand en je wordt erdoor geraakt. Als je bewustzijn open is, vervagen de grenzen. Juist daarom is afhankelijk ontstaan een grondbegrip. We zijn gewend van het begrip individu uit te gaan alsof dat iets vanzelfsprekends is. Maar het meest concrete deel van ons ik is de aanwezigheid in het contact, en dat verandert voortdurend door invloeden die zich niets van de grenzen van een individu aantrekken. Niet individu is een grondbegrip, maar afhankelijk ontstaan. Het is wennen, en waarschijnlijk moet je even slikken omdat je bang bent dat je van iets wezenlijks beroofd wordt, maar in feite geeft het een bevrijdende openheid.
Conclusie
Je kunt niet zonder meer zeggen: “Er bestaat een ik.” Bestaan betekent hier statisch zijn. Het ik is niet statisch, omdat zijn drie onderdelen het afhankelijk ontstaan volgen en dus niet op een gelijkblijvende identiteit berusten. Deze redenering past in de context van meditatie en dient als aansporing om gehechtheid los te laten. Je kunt ook niet zonder meer zeggen: “Er bestaat geen ik.” Niet bestaan betekent hier niet werkelijk zijn. Het ik is werkelijk, omdat zijn drie onderdelen het afhankelijk ontstaan volgen en dus een waarneembare uitwerking hebben. Deze redenering past in de context van ethiek en dient als aansporing om zo min mogelijk lijden te veroorzaken.
Beide redeneringen spreken elkaar niet tegen. Ze benadrukken enkel verschillende aspecten van het afhankelijk ontstaan. Op deze manier beschreef Nagarjuna het afhankelijk ontstaan als een middenweg die de twee extremen bestaan en niet bestaan vermijdt.