Vijf soorten zen

Toespraak van Jiun Hogen roshi in het zen weekend van juni 2023

Goedemorgen. Wat een gemêleerd gezelschap: sommigen van jullie zijn net met zen begonnen, anderen zijn al lang bezig. Ik begin met een uitspraak van mijn meester: Zen is niet iets om te begrijpen: het kan alleen worden ervaren – het is het leven zelf. Het is niet iets dat je weet, maar dat je leeft! De zenmanier van leven is ieder moment volledig leven. En dat wat we gewoonlijk het leven noemen is niets anders dan een eindeloze opeenvolging van individuele momenten die ontstaan, zich ontvouwen en nadat ze zich voltooid hebben weer voor altijd verdwijnen.

Toen ik in 1982 met zen begon, waren er nog niet zoveel boeken over zen en zeker niet in het Nederlands. Er was wel in 1980 een boek uitgekomen van Kapleau roshi, genaamd De drie pijlers van zen. In dat boek beschrijft hij vijf verschillende soorten zen, een indeling die ooit door één van de Chinese zenmeesters  is gemaakt. 

De eerste is wat je ‘gewoon zen’ zou kunnen noemen, bompu zen in het Japans. Dat is een vorm van zen die geschikt is voor iedereen en die vrij is van enige filosofische of religieuze inhoud. Er wordt daarbij dus geen link gelegd naar het boeddhisme of naar een andere religie of levensfilosofie. Bompu zen is een basistraining waarin je leert je geest op één punt te richten. Het gaat daarbij niet zozeer om inzicht in de essentie van het bestaan of in de aard van het zelf, maar vooral om lichamelijke en geestelijke ontspanning en gezondheid en soms ook uitsluitend om het verbeteren van het concentratievermogen. 

De tweede vorm van zen is ‘buitenweg-zen’, gedo zen in het Japans. Die wordt zo genoemd omdat bij buitenweg-zen iets anders dan de boeddhistische leer het referentiekader vormt. Er is nu dus wel sprake van een religieuze of filosofische inhoud, maar die is niet boeddhistisch. Een goed voorbeeld hiervan is zenmeditatie binnen een christelijke context, zoals die bijvoorbeeld in Nederland in enkele kloosters en abdijen gestalte heeft gekregen. 

Een andere vorm van buitenweg-zen is de beoefening van zen met het doel om bepaalde krachten en vermogens te ontwikkelen. Deze vorm komt misschien in onze tijd niet zoveel meer voor, maar is wel een vorm die in deze opsomming thuishoort. Dat de buitenweg-zen niet tot de boeddhistische zen wordt gerekend, is terug te voeren op uitspraken van de Boeddha. Meditatie met als doel het ontwikkelen van zogenoemde bovennatuurlijke of paranormale gaven, keurde de Boeddha af. Hij erkende bovennatuurlijke gaven en krachten als verschijnselen die zich kunnen voordoen ten gevolge van meditatie, maar was van mening dat die verder geen speciale aandacht verdienden. Tijdens (intensieve) meditatie kunnen zich visioenen, hallucinaties, fantasieën en openbaringen voordoen. Die vatten wij samen in het begrip makyo, de wereld van Mara de verleider, die de verpersoonlijking is van alles wat je op de boeddha-weg in verwarring kan brengen. Kapleau zegt het zo: een prachtig visioen van een boeddha betekent niet dat je zelf dichter bij het boeddhaschap bent gekomen, evenmin als een droom over rijkdom betekent dat je meer geld hebt als je wakker wordt. Op zich is er niets mis met deze verschijnselen, zolang we ons er niet door laten verstrikken. 

De derde vorm van zen noemen we kleine voertuig-zen, shojo zen. De bevrijding van jezelf is het doel van deze vorm van zen. Je zit voor jezelf. Het voertuig is zo klein dat je er alleen zelf in kunt zitten; dit in tegenstelling tot het grote voertuig, waarin ook anderen mee kunnen. De valkuil van deze vorm van zen is dan ook dat je je niet echt openstelt voor je omgeving en dat er daardoor geen ruimte is voor bijv. mededogen of betrokkenheid.

Het grote voertuig, mahayana in het Sanskriet of daijo in het Japans, is de vierde vorm van zen, die haar wortels heeft in het latere boeddhisme. Deze vorm richt zich op het inzicht in ons ware zelf en op het verwezenlijken daarvan in ons dagelijks leven, en is onlosmakelijk verbonden met de vijfde vorm van zen, het hoogste voertuig. Dat is de vorm van zen waarin het zitten in absoluut samadhi centraal staat. Het is de vorm van zen waarin alle onderscheidingen zijn weggevallen, het is het boeddha zijn op de top van de berg, het is de grote dood. Deze zen is echter niet de zen van het dagelijks leven, het is de zen van zazen, het zitten in diepe verzonkenheid, het totaal jezelf vergeten zijn. Vandaar dat deze vorm van zen eigenlijk pas zijn waarde krijgt als hij zijn weerslag vindt in de vierde vorm, in het grote voertuig, in het leven van alledag. 

We beoefenen zen niet om voor eeuwig en altijd op ons kussentje te zitten of om ons te onttrekken aan het leven. We trekken ons hoogstens tijdelijk terug in het diepste van ons wezen, daar waar alle grenzen zijn weggevallen, om ons vervolgens in de wereld van alledag te begeven als een groot voertuig. Dat wil zeggen in het besef dat alles wat we doen een ondeelbaar geheel vormt met dat wat we de rest van de wereld noemen.

Het beoefenen van dit boeddhistische zen betekent dan ook dat we toevlucht nemen in de Boeddha, in de Dharma en in de Sangha. Als we toevlucht nemen in de Boeddha erkennen we het boeddhaschap als een reële mogelijkheid voor onszelf. Het zelf zoals het nu hier aanwezig is, heeft de potentie zich als Boeddha te verwerkelijken. Daar vertrouwen we op en daarom nemen we toevlucht in de Boeddha, zijnde een kwaliteit in onszelf. Verder betekent het ook dat we de kwaliteiten van het Boeddha zijn waarderen en ook daarin toevlucht nemen: wijsheid, zelfloze allesomvattende liefde en mededogen, vrij zijn van angst. 

Toevlucht nemen in de Boeddha betekent in zijn consequentie ook dat we toevlucht nemen in ieder levend wezen. Dat is een zeer moeilijk aspect van de weg. Dat ik toevlucht neem in de Boeddha in mijzelf, oké, dat klinkt goed en aangenaam, maar toevlucht nemen in de Boeddha in je buurvrouw met wie je net ruzie hebt of in de kinderen die stierlijk vervelend zijn, dat is moeilijk. Dat betekent overigens niet dat we alles wat levende wezens doen goedkeuren; het betekent dat we ervan uitgaan dat alle wezens in potentie Boeddha zijn. Dat is ons uitgangspunt, dat is de toegang om haat en oorlog te transformeren in liefde en vrede. De potentie van vrede en harmonie is in ieder van ons aanwezig.

Als we toevlucht nemen in de Dharma hebben we vertrouwen in de wet van het universum, in de wetmatigheden volgens welke alles ontstaat en vergaat in onderlinge afhankelijkheid. Het woord Dharma heeft ook betrekking op de leer van de Boeddha die onder andere zegt dat we niet vrij zijn, want we zitten gevangen in onze voorstellingen en wensen, in onze voorkeur en afkeer. Dat gevangen zitten, op welke manier dan ook, noemde de Boeddha dukkha

Hoe kunnen we vrij zijn van dukkha? Hoe kunnen we vrij zijn van ontevredenheid en lijden? De Boeddha leert dat hebzucht, kwaadheid en onwetendheid de wortels zijn van ons lijden. Hoe kun je ervoor zorgen dat je niet meer kwaad wordt, dat je niet meer hebzuchtig bent, dat je niet meer onwetend bent?

Ons antwoord daarop in ons dagelijks leven is dat we de oplossing meestal in de buitenwereld zoeken. Onze onwetendheid proberen we op te heffen door zoveel mogelijk kennis te verzamelen uit discussies met anderen, uit boeken en van het internet. Als we boos zijn op iemand, dan gaan we er vanuit dat de oorzaak van onze boosheid bij de ander ligt. Immers, als die ander zich nou maar gedraagt zoals ik het wil, dan hoef ik ook niet meer boos te zijn. Zo zeggen we ook heel gemakkelijk dat een ander ons boos maakt.

De oplossing voor het probleem van onze hebzucht zien we helemaal eenvoudig: die verdwijnt wel als we krijgen wat we willen. Zo gaan we er vanuit dat onze kwaadheid, onwetendheid en hebzucht veroorzaakt worden door de zogenaamde buitenwereld, door de ander, en dus zoeken we de bevrijding van dit alles in de buitenwereld, in de ander, desnoods met geweld. 

De Boeddha heeft het jezelf bevrijden op een andere manier aangepakt. Hij ontdekte dat vrij en tevreden zijn niet afhankelijk is van externe factoren, maar dat de kern van bevrijding in een ieder van ons zit, onvoorwaardelijk.

De Boeddha heeft ons nooit voorgehouden dat bevrijd zijn betekent dat je altijd gelukkig bent of dat je je altijd goed voelt. Of dat je je altijd kunt concentreren, of dat je altijd ontspannen bent, of dat je altijd goed kunt werken. De Boeddha ontdekte dat het mogelijk is om te gaan met het onaangename zonder eronder te lijden, zonder erop te moeten reageren met vechten of vluchten.

Van de drie wortels van het lijden beschouwen we in zen onwetendheid of verwarring als de belangrijkste. Daarom ligt het accent in de zenoefening op het ontwikkelen van wijsheid en in het verlengde daarvan op mededogen. Wijsheid en mededogen zijn als de vleugels van een vogel: je hebt ze alle twee nodig om te kunnen vliegen. 

Als je diep in meditatie zit, kun je het zelf verwerkelijken dat niet door drijfveren als boosheid, jaloezie, angst of spanning gestuurd wordt. Als je jezelf in zazen helemaal geeft aan je oefening, bijvoorbeeld aan het tellen van je adem, is er geen ruimte om je met boosheid te identificeren. 

Op het moment dat je jezelf daarbij verwerkelijkt als ééééén is zelfs het idee van het ik, het zelfbewustzijn, voor dát moment opgelost en daarmee zijn ook hebzucht, kwaadheid en onwetendheid opgelost. 

Als we toevlucht nemen in de Sangha dan nemen we toevlucht in elkaar. We hebben elkaar nodig, want de weg van de Boeddha is geen gemakkelijke weg omdat we onderweg geconfronteerd zullen worden met onze verwarring, onze boosheid, onze hebzucht en onze angst. We ondersteunen elkaar door samen te oefenen.

We oefenen samen in stilte zodat we het stiltepunt in onszelf kunnen ontdekken. Vanuit dit stiltepunt, wat je ook je ware thuis kunt noemen, verschijnen we in de wereld. Maar om dat ware thuis te realiseren is het heel belangrijk om ook echt stil te zijn, om stil te zitten. Dat is de belangrijkste regel hier: in de zendo is het héél stil, je ademt onhoorbaar, je beweegt je niet. 

Dus mijn aanbeveling voor degenen die net met zen beginnen en natuurlijk ook voor de anderen: ga heel stil zitten, ga niet in op iedere impuls van het lichaam om te bewegen. Merk dat die impuls er is, maar doe niets, blijf onbeweeglijk zitten. Zorg aan het begin van een meditatieperiode eerst dat je in de juiste houding zit en ga dan de adem tellen. Dat wil zeggen dat je de getallen van één tot en met tien uitademt. Je hebt als het ware tien mantra’s. Zolang je uitademing duurt, adem je het getal uit vanuit je buik. Daar zit je aandacht. Waarschijnlijk raak je soms afgeleid. Op het moment dat je geen idee meer hebt bij welk getal je bent, begin je weer bij ééééén. En ook als je ineens bij veertien bent, ga terug naar ééééén

Dat vraagt best wel wat discipline. Maar gelukkig zitten we samen en dat zal je helpen om door te gaan.

Een goede dag!