5 mei is niet alleen bevrijdingsdag, maar ook de lineage day van de sangha: de dag waarop we in dankbaarheid stil staan bij alle (zen)leraren die ons in een lange lijn zijn voorgegaan, vanaf Skakyamuni Boeddha, via Linji Yixuan (Rinzai Gigen) tot aan de stichter van dit centrum, Prabhasa Dharma zenji. Daarom benoemt Jiun roshi nieuwe leraren in onze traditie bijna altijd op die datum. Dit jaar waren dat Ciska Matthes en Stef Lauwers, die tot zenleraar zijn benoemd.
Ciska en Stef zijn al jaren goede bekenden van de Noorder Poort. Ze komen er heel vaak als deelnemers aan sesshins, en sinds een jaar of tien begeleiden ze zelf ook programma’s, tot nu toe onder de vlag van hun eigen sangha Het oog van de orkaan. Hun retraites vormen een mooie aanvulling op de zenprogramma’s – lees bijvoorbeeld dit verslag. Daarom is het fijn dat deze retraites nu, onder de programmanaam Zen & yoga, in de Noorder Poort agenda zijn opgenomen.
Vorig jaar publiceerde Ciska bij Asoka een boek over haar herinneringen aan Harada Tangen roshi, de Japanse zenmeester in wiens klooster ze zes jaar verbleef. In het vorige nummer van ZenLeven bespraken we dit boek.
Ciska kreeg van Jiun roshi de leraarsnaam Hosen, met de betekenis Dharma River. En stef werd Hosan, Dharma Mountain. Hieronder enkele beelden van deze feestelijke dag. De bestuursleden van de Stichting Vrienden van de Noorder Poort zorgden bij de ontvangst voor koffie, thee en wat lekkers en maakten een heerlijke lunch.
De laatste voorbereidingen van Jiun roshi en ceremoniemeester Daishin
Recitatie bij het begin van de ceremonie
Ceremoniemeester Daishin, Jotika Hermsen, de twee getuigemeesters Suigen roshi en Tenjo roshi, en Kyogen, die de Makugyo slaat
In korte hoofdstukjes van een paar bladzijden schrijft Ciska Matthes over haar zesjarig verblijf in de Japanse zentempel Bukkokuji, van 1999 tot 2005. Ze trainde daar bij Harada Tangen roshi, door zijn leerlingen liefdevol en respectvol roshisama genoemd. Pas na zijn dood in 2018 begon ze te schrijven over die tijd, aanvankelijk in het Boeddhistisch Dagblad. Langzaam ontstond het plan om haar herinneringen te laten uitgroeien tot een boek, waarvoor ze veel nieuw materiaal heeft toegevoegd.
Ik vind het een prachtig boek geworden. Het ademt zen, en wel zen als weg tot bevrijding. Een bevrijding die Harada Tangen roshi heeft gerealiseerd en die hij met zijn hele wezen door wil geven aan de meestal jonge Japanners en westerlingen die bij hem komen trainen.
Dit was de essentie van alles wat hij ons wilde laten ervaren: dat we niet dit lichaam zijn, niet deze gedachten en gevoelens, noch alle illusies die komen en gaan. ‘Wat jij denkt dat je bent is alleen buitenkant, alleen huid!’ riep hij eens tegen me toen ik weer eens kwam klagen over mijn worstelingen. Roshisama nam de rug van zijn ene hand tussen duim en wijsvinger en schudde die voor mij heen en weer. ‘Alleen maar huid! Alleen maar huid ken jij!’ Bijna wanhopig leek hij om me eindelijk te laten zien wat voor hem zo overduidelijk was.
Zijn zen is liefdevol, maar ook streng. Strenger dan hier in Nederland in deze tijd nog mogelijk is, denk ik. Strenger dan ik misschien zelf geaccepteerd zou hebben. Maar lezend in het boek van Ciska besef ik ook de grote waarde die dat kan hebben. Een mooi voorbeeld vind ik het volgende stukje:
Op een avond tijdens de maaltijd gaf de hoofdmonnik het laatste restje groenten in een schaal aan mij door, omdat hij blijkbaar wist dat ik daar dol op was. Toen ik de groenten kreeg aangereikt, aarzelde ik een moment en brak toen de regels, door mijn gezicht te heffen en snel naar de hoofdmonnik te glimlachen, die vriendelijk terugkeek. Daarmee werd de handeling opeens persoonlijk. Niet langer vriendelijkheid stroomt, maar jij geeft mij iets.
Roshisama zag het en zei meteen streng: Little smile, unnecessary. Ik voelde me een beetje beschaamd en op de vingers getikt, maar bewonderde tegelijk roshisama’s onderscheidingsvermogen. Dat moment was een echte spiegel.
Ciska is pas na twintig jaar over die tijd gaan schrijven, twintig jaar waarin ze haar beoefening heeft voortgezet en verder ontwikkeld, met zen op de Noorder Poort, bij Mooji in Portugal, als mindfulness-trainer en als yoga-docent. Ze kijkt nu terug op de tijd in Bukkokuji met zelfkennis, humor en mildheid, en met niet alleen groot respect voor Harada Tangen roshi, maar ook met een inmiddels diep begrip van wat hij toen zo wanhopig probeerde duidelijk te maken.
Haar stukjes zijn heel leesbaar en regelmatig heel geestig, bijvoorbeeld als ze beschrijft dat er onder de leerlingen een soort wedstrijd is uitgebroken wie ’s avonds en ’s nachts het langst door kan zitten, een wedstrijd die eindigt als roshisama op een nacht de zendo in komt en iedereen naar bed stuurt. Of als ze beschrijft hoe ze de fietsenmaker van de tempel werd en in die rol een vermakelijk gesprek voert met een wachtende taxichauffeur, waarbij ze ook nog een wesp redt die hij vol enthousiasme met een brandende sigaret voor haar wilde doden.
Geestig zijn ook de vele beschrijvingen van haar eigen aanvankelijke onbegrip en ongeduld, die versterkt werden door culturele verschillen. In Japan zijn nederigheid en respect een deel van de opvoeding, en dat bereidt beter voor op het type zentraining in Bukkokuji dan een vrije opvoeding in het Amsterdam van de jaren zeventig. Ze schrijft daarover, in ernst: …gaandeweg begon ik de grote waarde te zien van de woorden arigato (dankuwel), gomen nasai (neem me niet kwalijk) en daijobu (prima) terwijl ik leerde op zijn Japans te bedanken en me te verontschuldigen. Dat is, nog los van zen, een mooie les: het kan anders dan ‘wij’ het doen, en dat heeft óók zijn waarde. Een misschien nog lastiger cultureel verschil was de strikte en traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Als Ciska vraagt om mee te mogen gaan op de bedelronde, krijgt ze daar geen toestemming voor: ‘Vrouwen doen dat soort dingen niet. Ze blijven onzichtbaar, bescheiden’. Ze kan dat uiteindelijk accepteren omdat ze ziet dat Harada Tangen in zijn zen-onderricht geen onderscheid maakt:
Voor hem was het, denk ik, essentieel en overduidelijk dat iedereen behept is met boeddhanatuur, […]. Daarin was iedereen gelijk, zelfs meer dan gelijk: één. Naar mijn idee gaf hij iedereen, vrouw of man, evenveel aansporing en aandacht […]. Ik was natuurlijk ook niet naar Japan gekomen om voor vrouwenrechten te strijden. […] Ik was gekomen om vrede te vinden en werkelijk vrij te zijn.
Over haar ongeduld en impulsiviteit zegt roshisama op een dag, vrolijk en bemoedigend: Eens is Shizuka-san ook een stille Japanse oma. Het stelt Ciska gerust, al kan ze het zich moeilijk voorstellen – en wie haar nu kent, ziet waarschijnlijk wél veel meer geduld, maar een zoet oud dametje: nee, dat is nog steeds moeilijk voorstelbaar.
Het boek beveel ik van harte aan. Het is niet alleen heel leuk en leesbaar, maar als je ervoor openstaat, kun je er ook veel in vinden dat behulpzaam is voor je eigen beoefening (zie bijvoorbeeld het citaat over de groenten). Het is te koop in het winkeltje hier op de Noorder Poort, maar je kunt het natuurlijk ook bestellen bij Asoka of via de boekhandel.
Lees over de activiteiten van Ciska op haar website Oog van de Orkaan.
Toen ik ooit een tijdje in Dai Bosatsu verbleef, een prachtig zencentrum midden in de Catskill Mountains in upstate New York, ging ik een keer de verderop gelegen groentetuin bekijken. Deze tuin was aangelegd door een oudere Japanse meneer, die allang in Amerika woonde maar nog altijd niet helemaal vloeiend Engels sprak. In het heuvelachtige landschap was het altijd koel, er was vaak meer schaduw dan zon, en de groentetuin lag daarom op afstand van het centrum, iets lager en met iets meer zon. Het was veel werk om het land te bewerken en verzorgen, maar deze meneer werkte er bij periodes elke dag urenlang en kwam dan ‘s avonds wat eten in het Zencentrum.
Op een dag wandelde ik naar de tuin toe om hem te bewonderen. Meneer Sato (laat ik hem zo maar noemen) leidde me rond en liet enthousiast zien wat hij allemaal met de grond gedaan had, de perken en ingepakte groentebedden. Ook liet hij de oprijlaan zien die was aangelegd, een grindpad bovenop de modderige aarde. Hij wees op de kiezelstenen die nogal hoekig waren en zei “very sharp, with cars….” Ik begreep uit zijn gebaren dat de stenen alle kanten opsprongen als er een auto over reed.
Daarna pakte hij een andere kiezelsteen op, die juist mooi rond en glad was. “Like a monk’s head’ zei hij tevreden (zoals een monnikenhoofd) en tegelijk wreef hij er zacht met zijn handpalm overheen: “Nothing sticking, very smooth.”
Zo had ik het nog nooit bekeken, de kale hoofden van de Zenmonniken zo glad dat niets eraan blijft hangen…
Er zijn verhalen in de soetra’s van mensen die boos naar de Boeddha komen, omdat iemand in hun familie is ingetreden in de monnikenorde. Waarschijnlijk hadden ze andere plannen voor hun familielid. Ze maken Boeddha verwijten en gebruiken onverkwikkelijke taal. De Boeddha reageert op verschillende manieren. In één geval zwijgt hij eenvoudig, totdat de boze bezoeker uitroept: Ha, je hebt geen antwoord hè, ik heb je verslagen! Daarop antwoordt Boeddha in verzen (ik heb deze vertaling uit een artikel van André Baets in het Boeddhistisch Dagblad):
De dwaas acht zich overwinnaar als hij met ruwe woorden spreekt. Maar de lankmoedigheid van iemand met begrip, die is zijn overwinning. Wie een boos mens met boosheid vergeldt, die maakt het daardoor erger voor zichzelf. Wie een boos mens niet met boosheid vergeldt, wint een moeilijk te winnen slag. Hij handelt in het belang van beiden, van zichzelf en van de ander, als hij wetend dat de ander kwaad is, vol aandacht zijn rust bewaart. Wie beiden geneest – zichzelf en de ander – de mensen die hem als een dwaas beschouwen, zijn niet op de hoogte van de Dhamma.
In een ander geval vraagt de Boeddha aan nog zo’n woedende bezoeker, of hij wel eens dingen aan de deur gebracht krijgt. Jawel, zegt die. En ben je verplicht die dingen aan te nemen als ze je tegenstaan?
Welnee, zegt de man. Welnu, legt Boeddha uit, net zo neem ik, wat je me nu komt aanbieden, niet aan. Het blijft van jou.
Zo begrijpen deze mensen, die de Boeddha met hun woorden aanvallen, dat hij niet meegaat in hun emotie, maar zijn kalmte geheel bewaart – en daarmee kalmeert hij hen ook, ze vinden geen bodem voor hun agressie, en komen uiteindelijk tot rust.
Is dat niet wat het gladde hoofd van een monnik symboliseert? Een geest waarin dingen niet blijven haken, wat voor verwijten je ook worden gemaakt. Zelfs als binnenin je, in je eigen geest, boze gedachten opkomen, zou je ze moeten laten wegglijden, geen bodem bieden. Want boos en kwaadaardig te zijn zal je nergens brengen, je geen vrede en rust geven.
Beter is het een ruime, kalme geest te hebben waarin de dingen gewoon voorbij gaan, wat ze ook zijn. Zodat je je nergens aan hecht en nergens tegen verzet. Als een eindeloze hemel waar de wolken doorheen waaien, waar de regen valt en opdroogt zonder enige hindernis.
Ciska Matthes is zenbeoefenaar en volger van Moojibaba. Zij geeft yoga, meditatie en mindfulness in Amsterdam en is ook regelmatig op de Noorder Poort te vinden. Van 1999 tot 2005 trainde ze in Bukkokuji, de tempel van de begin dit jaar overleden zenmeester Harada Tangen roshi in Obama, Japan. Dit artikel maakt deel uit van een serie artikelen die ze schreef ter herinnering aan Harada Tangen roshi. Alle zijn hier te vinden in het Boeddhistisch Dagblad.
Als je loopt, alleen maar lopen, als je veegt, alleen maar vegen, als je eet, alleen maar eten. Onze tempel maakte elk jaar zijn eigen voorraad umeboshi, de traditionele zure abrikoosjes die als bijgerecht bij de rijstegruwel horen. Deze kleine vruchten worden groen geoogst en gepekeld, met rood shiso-blad toegevoegd om ze te kleuren. Elk jaar in de vroege zomer hielpen een paar van onze jongens, leken en monniken, een plaatselijke abrikozenteler bij de pluk. In ruil daarvoor kreeg de tempel een klein deel van de oogst. Tientallen kilo’s abrikozen ineens werden dan op een dag in grote vaten aangevoerd. Dogo-san, de hoofdmonnik, sloeg met de kaishaku (kleppers) om ons te verzamelen – het klaarmaken van de umeboshi kon beginnen.
Bukkokuji
Daar zaten we dan, met misschien tien, vijftien mensen, en begonnen aan het sorteren en wassen van de vele honderden vruchten. Een eindeloze taak leek het. In zen is alles meditatie, een oefening in leeg en aandachtig zijn. Geen toekomst, geen verleden, geen streven, geen haast. Alleen maar dit. Jezelf helemaal vergeten in het werk. ‘Ichi tantei’ noemde Harada Tangen roshi dat. ‘Only one doing’ zei hij ook vaak in zijn gebroken Engels. Daarom werd er tijdens het werk niet (of zo min mogelijk) gesproken – en zeker niet gekletst over koetjes en kalfjes! Maar in de praktijk was het niet altijd eenvoudig om zwijgend in het werk op te gaan. Ik keek naar die enorme hoeveelheid abrikozen die we moesten verwerken en probeerde een gevoel van wanhoop en ongeduld te onderdrukken. Ik begreep zo langzamerhand wel, dat ik meer leed onder mijn eigen verzet ertegen dan onder het werk zelf. Maar daarmee kon ik het ongeduld nog niet meteen loslaten. De anderen zaten er geduldiger bij – of leek dat maar zo? We gingen aan het werk op de cementen vloer buiten de keuken. Iedere abrikoos moest worden bekeken op bruine plekjes, ontdaan worden van zijn steeltje en dan naar categorie worden gesorteerd: perfect, te rijp, gekwetst of onbruikbaar. De tijd kroop langzaam voort en de abrikozen leken niet echt minder te worden… mijn gedachten vlogen alle kanten op. Na verloop van tijd begonnen we tegen elkaar te zuchten en grapjes te maken om de tijd te doden. De sfeer werd al gauw een beetje melig.
Harada Tangen Roshi
Maar opeens hoorden we dan de nadrukkelijke kuch van Harada Tangen roshi. Het werd meteen stil, alsof we betrapt waren. Roshisama kwam bij de grote emmers vol vruchten staan en keek er aandachtig naar. Hij opende zijn mond vol ontzag: ‘Ah….!’, diep onder de indruk van de oogst. Een offer aan de zentempel. Vervolgens raakte hij de groene, zachte huidjes aan, legde zijn handen er teder op en mompelde liefdevolle woorden van bewondering, als een zegening bijna. Ik begon me te schamen voor mijn tegenzin. Zijn hart was juist vol waardering. Roshisama kwam bij ons zitten en begon mee te werken. Hij was in die tijd al tegen de tachtig en had staar aan beide ogen, wat zijn zicht nogal gehinderd moet hebben. Misschien kwam het daardoor dat hij ieder abrikoosje extra lang vasthield. In ieder geval nam hij voor elk exemplaar ruim de tijd en ging er helemaal in op. Hij draaide elk vruchtje rond, gebruikte voorzichtig de satéprikker om het steeltje te verwijderen, legde het dan met een traag gebaar in de juiste emmer en knikte tevreden. Het werd heel stil, terwijl we met zijn allen verder werkten. Af en toe keek ik uit mijn ooghoeken naar roshisama en dacht: ‘Dus zo moet dat! Je helemaal vol rust en aandacht aan een taak wijden.’ Alles wat hij deed was een wijze les. Zelfs de simpelste en meest alledaagse dingen. Het hele jaar door aten we de Bukkokuji-umeboshi bij het ontbijt. Ze waren gerimpeld, helder rood en intens zuur en zout van smaak. Dus meer dan twee of drie per maaltijd kon je er eigenlijk niet van eten. Sommige gasten lieten ze liever staan. Maar roshisama zei vrolijk: ‘Dit is het allerbeste medicijn! Als je ze niet wilt eten, is je eigen geest zo’: en hij trok zijn gezicht samen als een verschrompelde abrikoos.