Jigen in de meditatieruimte van het Dharmahaus

Bereid om te helpen

door Myoshin Jigen osho

Toen Jigen door het Duitse tijdschrift Buddhismus Aktuell werd gevraagd iets over zorg te schrijven, voelde ze zich meteen aangesproken: nog geen drie weken daarvoor was de binnenstad van haar woonplaats Euskirchen overstroomd – ook de kelder van het Dharmahuis.

Ik was die nacht niet thuis en hoorde pas de volgende dag over de telefoon van een van mijn buren dat de onschuldige Veybach, waar normaal zo’n twintig centimeter water in staat, als een stortvloed door de straten schoot, kelders en deels ook woningen binnendrong en alles meesleurde.

De toegangswegen naar Euskirchen waren versperd, dus ik kon pas dagen later naar huis – dagen waarin al veel gebeurde. Vrienden uit de sangha en familieleden belden op en boden hulp aan. De loodgietersdie een jaar daarvoor, rond de verhuizing, in het Dharmahuis hadden gewerkt, schoten meteen te hulp om op de bewoonbare verdiepingen weer stroom en warm water te krijgen. Mijn zus nam vrij van haar werk en reed met me mee naar Euskirchen; onderweg namen we nog een zenbeoefenaar uit Regensburg mee. We popelden om de handen uit de mouwen te steken en toen we aankwamen, werden we opgewacht door vier sangha-vriend(inn)en en mijn dochter, in met modder besmeurde kleren en met stralende gezichten. Het water was gezakt en ze waren al begonnen de kelder uit te ruimen. In de dagen daarna werd er voor ons gekookt en konden we bij sangha-leden douchen en het Internet gebruiken. Vreugde en dankbaarheid voor alle hulp en zorg hielpen ons die eerste dagen door.

Link de straat en rechts de kelder van Dharmahaus Euskirchen na de overstroming

Geraakt door de lotgevallen van de buren

Stukje bij beetje vernamen we hoe zwaar sommige mensen waren getroffen, die hun woning, hun huis of zelfs familieleden hadden verloren. Natuurlijk raakt het lot van mensen die we kennen ons het meest. Een jongeman uit de buurt vertelde hoe hij twee straten verderop opeens door het water verrast werd, dat van twee kanten op hem afkwam. Binnen een paar tellen was het bij hem en kon hij zich alleen nog maar vastklampen aan een lantaarnpaal. Het water steeg tot aan zijn borst. Er dreef een lichaam voorbij. Het was de jongeman aan te zien dat hij er nog steeds kapot van was. Er is tijd nodig om zulke ervaringen te laten helen, maar ik was blij toen hij zei dat hij zo dankbaar was dat hij het had overleefd. Dankbaarheid is als een deur, die ons hart opent en ons gezond kan maken.

Wat zich hier in het Dharmahuis heeft afgespeeld sinds de overstroming, is alleen te begrijpen tegen de achtergrond van het leven hier, van de meditatie en de werkhouding die daaruit voortkomt. Wat heb je nodig? Wat kan ik voor je doen? Dat zijn de toverspreuken die alles veranderen. Zorg moet altijd met die vraag beginnen.

In onze maatschappij, in deze wereld, is er oneindig veel leed en ellende, lichamelijk, psychisch en spiritueel. Via de media zijn we getuige van oorlog, vlucht, mishandeling, ziekte, dood. Ook toen er nog geen media waren, hebben mensen dit meegemaakt en een uitweg gezocht – voor zichzelf en voor anderen. Siddharta Gautama was zo’n mens. Hij heeft alles achtergelaten om een weg uit het lijden te vinden, en zoals we weten, voerde die weg hem naar de verlichting, naar het boeddhaschap. In die toestand – ik kom daar later nog op terug – was het hem volkomen duidelijk dat hij in deze wereld een weg wilde en kon wijzen, die ons van het lijden bevrijdt: het Edele achtvoudige pad, de weg die zich rechtstreeks tot ieder mens afzonderlijk richt en laat zien hoe die wijsheid en liefde kan ontwikkelen. Van daar uit komt zorg als vanzelf, vanuit een innerlijke behoefte.

De blik keert naar binnen

Dit is een nieuw aspect: meestal richten we bij zorg onze blik naar buiten, naar de mensen en de zaken die onze zorg nodig hebben, maar nu richt de blik zich opeens naar binnen. Wie ben ik? Hoe opmerkzaam ben ik? Hoe gedraag ik me tegenover mezelf en tegenover anderen? Wat zijn mijn drijfveren? Wat is de grond van mijn zijn? In zen werken we met koans om die vragen te verdiepen. Wie was je vóór je vader en moeder geboren werden? Wie ben je als je de vogel hoort zingen? Je innerlijke waarneming en je beleving worden ruimer. Op deze weg kom je je eigen lijden en pijn tegen, je verdriet en je liefde. En je overstijgt die. Zoals Dogen zenji (1200-1253) zei:

De weg van de Boeddha bestuderen betekent het zelf bestuderen. Het zelf bestuderen betekent het zelf vergeten…

Dat is waar het om gaat in de zentraining, ook in het Dharmahuis Euskirchen. Wat betekent zichzelf vergeten in ons dagelijks leven? Hoe voegen we ons naar een opgelegd dagschema zonder ons steeds af te vragen: Wat brengt het mij? Is dit wel goed voor mij? Waarom zou ik iets eten wat ik niet lekker vind? En waarom zou ik dingen laten staan die ik juist wél graag eet? Waarom moet ik ramen lappen terwijl ik juist zo goed ben in bloemschikken? Waarom moet ik thee zetten voor de gasten, ik wil liever meedoen met de gesprekken en ook mijn mening laten horen.

Ook al hebben we in onze meditatie diepe ervaringen van grenzeloze ruimte en liefde, van een diepte en een oneindigheid die niet in woorden te vatten zijn, dergelijke vragen duiken altijd weer op in ons dagelijks leven. In de zentraining werken we ermee in persoonlijk onderhoud met de leraar en in Dharmagesprekken in de groep.

Een klein voorbeeld hoe moeilijk het is om jezelf te vergeten: onlangs zag ik op de terugweg van een wandeling met mijn hond midden op de weg een grote papieren zak liggen. Ik raapte hem op om hem in de dichtstbijzijnde vuilnisbak te gooien en merkte dat hij niet leeg was. Ik keek er beter naar. Het was een tasje van een fastfood-keten, met daarin netjes verpakte hamburgers. Onderweg naar huis merkte ik dat ik al dat eten niet zomaar weg kon gooien. Toen ik voor de lunch liet weten dat we hamburgers gingen eten, ontstond een interessante uitwisseling. Meningen, ideeën, argumenten, zekerheden, de eigen gezondheid, maatschappelijke productieverhoudingen, alles kwam ter tafel. Vervolgens aten we hamburgers met een grote salade – in stilte.

Als onze gedachten en ideeën over goed en fout bij het eten al zo duidelijk naar voren komen, hoe sterk houden we ons er dan wel niet aan vast als het gaat om liefde en jaloezie, om goedkeuring, invloed, gelijk hebben en beter weten? Hoe moeilijk moet het dan zijn om al onze gedachten en meningen opzij te zetten, om écht en open – in de goede betekenis van het woord naïef – te vragen: Wat kan ik voor je doen?

Regels zijn een steun voor ons

Om een leidraad te hebben voor onze zentraining bestaan er in onze zenschool – en dus ook in Dharmahuis Euskirchen – richtlijnen voor onze algemene houding en onze instelling bij het werk (zie inzet).

Algemeen

De manier waarop we willen leven en oefenen omvat vijf aspecten:

  1. Een leven van bescheidenheid
  2. Een leven van werk
  3. Een leven van dienstbaarheid
  4. Een leven van dankbaarheid
  5. Een leven van meditatie

Op deze aspecten is de houding gebaseerd die we in het zenleven nastreven.

Werkhouding

Werk is een wezenlijk aspect van het zenleven. Het voorkomt het verzinken in een toestand van lethargie en het leiden van een leven van alleen maar contemplatie. Het werkleven kan niet gescheiden worden van het leven van bescheidenheid, dienstbaarheid, dankbaarheid en meditatie. Daarom is de werkhouding een manifestatie van deze aspecten: werk is bescheidenheid, dienstbaarheid, dankbaarheid en meditatie.

Voor onze werkhouding betekent dit, dat die gebaseerd is op verantwoordelijkheid, aanpassing en introspectie:

  1. We nemen verantwoordelijkheid voor het werk dat ons is opgedragen. We beseffen dat zo goed mogelijk doen wat we te doen hebben, de manier is om bescheidenheid en dankbaarheid te tonen, dienstbaar te zijn en te oefenen om onze geest helder en wakker te houden.
  2. We passen ons aan bij wat nodig is of gevraagd wordt. We oefenen zelfloos geven: er is niet zoiets als mijn manier om dingen te doen, er is alleen de manier van de Dharma (ingebed zijn in het grote geheel).
  3. Werk gaat samen met introspectie. Dat betekent dat we ons niet vergelijken met anderen en we elkaar niet beoordelen.

Verantwoordelijkheid, aanpassing en introspectie helpen ons om tijdens het werk op een functionele manier met elkaar om te gaan, en niet op een persoonlijk niveau.

Deze regels en de dagelijkse meditatie kunnen ons helpen te oefenen om een leven te leiden voor het heil van alle levende wezens, wat op den duur tot een goede gewoonte kan uitgroeien.

Misschien denken sommige lezers nu: Waar blijven dan mijn zelfstandigheid en mijn eigenheid? Dat is een begrijpelijke vraag.

We hebben allemaal een lichaam, gevoelens, waarnemingen, een wil, bewustzijn en herinneringen. We leven in een bepaald huis samen met andere mensen, in een bepaald land op deze aarde, in een bepaalde tijd. En die combinatie van factoren onderscheidt ons van onze medemensen. Elk van die gebieden kunnen we diepgaand onderzoeken en dan moeten we vaststellen dat niet alle processen daarin door ons gestuurd kunnen worden. Of heb jij je ouders zelf uitgezocht? Je haarkleur en je taal? Je talenten, je kwaliteiten en je ziekten? Waarom maak je een overstroming of een oorlog mee en waarom overleef je die?

Een jaar of dertig, veertig geleden waren er veel workshops waarin met de vraag Wie ben ik werd gewerkt. Als we een tijd met die vraag werken, kan hij heel diep gaan. Het was een keer tijdens zo’n workshop dat er opeens een zin uit mijn katholieke jeugd in me opkwam: Heer, uw wil geschiede. Als kind had ik me al aan dat zinnetje gestoord, en als tiener kwam ik in opstand tegen dat Heer. Maar nu was het woord Heer opeens niet meer belangrijk. Ik besefte dat er iets groters mee bedoeld werd. Daar kon ik me aan overgeven en toen kreeg die zin een staartje: Heer, uw wil geschiede door mij. Een deur was opengegaan, en ‘mijn’ geest liet zich ervaren als de universele Geest. De wereld was veranderd.

In een mooie metafoor wordt wel gezegd: De golf is zich bewust, dat ze deel is van de oceaan. Zelfstandigheid en eigenheid waren niet verdwenen, maar deel van het geheel geworden. Het hierboven aangehaalde citaat van Dogen zenji gaat nog verder:

De weg van de Boeddha bestuderen betekent het zelf bestuderen. Het zelf bestuderen betekent het zelf vergeten. Het zelf vergeten betekent het zelf zien –  in alle dingen.

Als die sprong eenmaal is gemaakt, is er geen ik en ander, geen van mij en van jou meer.

Het is een lang proces om het zelf te vergeten en dat spirituele inzicht in het dagelijks leven te verwerkelijken. Mijn eerste lerares Prabhasa Dharma zenji zei regelmatig: Na de verlichting begint het echte werk.

Dat gaat verder tot zelfs de sporen van de verlichting – of zoals we in zen soms zeggen: de zen-stank – verdwenen zijn. De vraag is dus nu: Hoe doe je de afwas? Hoe veeg je de trap?

Als tiener zat ik een paar jaar op een nonnenschool. In de winter, als er sneeuw lag, kwamen de leerlingen met gruis aan hun schoenen de hal in en trokken daar dan huisschoenen aan. Dan ging je de trap op, met huisschoenen waar ook altijd nog wat gruis aan zat. Een oude non veegde de trap van boven naar onderen en dan weer van boven naar onderen. Als wij haar passeerden, ging ze met een glimlach aan de kant staan; waren we voorbij, dan begon ze weer van boven naar beneden te vegen. Iets aan haar houding raakte me diep; pas jaren later besefte ik wat dat was. Zij had het antwoord gevonden op de vraag hoe veeg ik de trap?

In de zentraining zouden we vragen: Waar is Boeddha, als je de trap veegt? In de loop van de beoefening verkort die vraag zich tot twee woorden: Alleen dit! Dat is een wegwijzer, een vingerwijzing naar samadhi, de toestand vóór het onderscheid tussen subject en object. Die toestand is op zich niets bijzonders, die is aangeboren, we komen hier vanuit die toestand, die voorbij zijn en niet-zijn ligt. Door de mentale groei van het kind, de ontwikkeling van het verstand en van het ik-gevoel, wordt die ongedeelde toestand echter verdrongen en vergeten. Na de ervaring van samadhi herinneren we ons soms eenheids-belevingen van lang geleden – dat je op een zomerdag op je buik aan de waterkant lag en met de schaatsenrijders over het wateroppervlak gleed, of dat je op je rug in het gras één werd met de wolken. Die ervaringen raakten in de vergetelheid. Door de zenoefening kunnen we de weg erheen weer vinden. Met alleen dit wordt elke situatie een poort tot de Dharma: vegen, schrijven, spelen, luisteren.

Geen verleden, geen toekomst, alleen het nu.

Laten we terugkijken naar het begin van dit stuk. Wat is zorg? De eerste stap zet je met de toverspreuk: Wat heb je nodig? Dan laat je je met je hele wezen in met de situatie. Er is geen verleden en geen toekomst, alleen nu: mouwen opstropen en aanpakken, in de auto stappen en spullen brengen, aan het bed zitten en luisteren, je hand op iemands arm leggen, koffie zetten, op het web zoeken. Iedere situatie is anders, van moment tot moment. Als we helemaal aanwezig zijn, merken we de verandering en handelen ernaar. Als we moe worden, nemen we een pauze; als iemand zich verwondt, bellen we een dokter of halen we een pleister. We zijn bereid en klaar om te helpen. We zien onze lichamelijke grenzen en erkennen de grenzen van onze mogelijkheden en van onze kennis. We handelen in overeenstemming met ons hele wezen, in overeenstemming met de Dharma.

De regels voor de oefening in het Dharmahuis geven ons richting. De dagelijkse meditatie, de verzinking, geven ons het inzicht en de wijsheid om onze tekortkomingen te overwinnen en vanuit onze diepste bron, vanuit het ongeborene, vanuit het niet-weten te doen wat juist, nuttig en heilzaam is.