Een goede plek om een tempel te bouwen
door Myoko Suigen roshi, gebaseerd op een toespraak in de Nieuwjaars-sesshin
Geval 4 uit het Boek van Gelijkmoedigheid:
Toen de Boeddha eens op weg was met zijn gevolg, wees hij naar de grond en zei: “Dit zou een goede plek zijn om een tempel te bouwen.” De god Indra nam een grasspriet, stak die in de grond en zei: “De tempel is gebouwd.” De Boeddha glimlachte.1
Je zou kunnen denken dat Indra zich er wel erg makkelijk van afmaakt: een grasspriet is toch geen tempel?
Wikipedia geeft de volgende omschrijving van een tempel: een gebouw of ruimte waar religieuze bijeenkomsten plaatsvinden. Hier kan een mens ‘in contact treden’ met diens god(en) en deze vereren. Het oude Sumerische woord voor tempel betekent wachtkamer (de vestigingsplaats waar de godheid kan verblijven).
In een tempel kunnen we dus in aanraking komen met het Goddelijke, of het Eeuwige, of het Ene… welk woord je ook wilt gebruiken voor dat wat niet te verwoorden is. En ook Wikipedia noemt in eerste instantie een gebouw. Je zou bijvoorbeeld aan een kerk kunnen denken. In een interview dat ik ooit hield met Tetsue roshi, vertelde ze dat ze als jong kind met haar vader naar de vroegmis ging. Haar ervaring daar beschreef ze als volgt:
… nog in het Latijn, de gregoriaanse gezangen, de geur van wierook, die stilte, alles. Het was een eenheidservaring, een totale ervaring.
Later verliet ze het katholieke geloof, maar als kind kwam ze in die kerk in aanraking met het Ene. Een plek waar veel gemediteerd of gebeden wordt, krijgt ook een bepaalde energie die behulpzaam is voor zo’n eenheidservaring. Dat merkte ik voor het eerst op de Tiltenberg tijdens sesshins, en later ook op de Noorder Poort.
Maar in het verhaal hierboven begreep Indra meteen dat de Boeddha zijn gehoor op de proef stelde. Want het Eeuwige, het Ene, is niet gebonden aan welke plek of welk gebouw dan ook. Dat liet hij zonder enige aarzeling zien met het eerste wat op die plek voorhanden was: ook een grasspriet kan ons met het Ene in aanraking brengen en ook een grasspriet is dus een mogelijke tempel. En dat geldt niet alleen voor een grasspriet, maar ook voor de roep van de ganzen die over de Noorder Poort vliegen, of de smaak van een kerst-chocolaatje, of… wat dan ook. Elke zintuigelijke ervaring en elke handeling kan je in aanraking brengen met het Ene, kan je bevrijden. In die bevrijding vallen tijd en ruimte weg, vallen binnen en buiten weg, is er geen onderscheid meer tussen ik en ander.
Dat is niet iets dat je kunt dóen. Je kunt heel aandachtig naar een grasspriet kijken, of je oren spitsen bij de roep van ganzen, maar zolang er nog een ik is dat iets aandachtig aan het doen is, ben je de tempel nog niet binnengegaan. Aandacht helpt, in meditatie zitten helpt, maar ze zijn niet genoeg. Eigenlijk kun jíj de tempel ook helemaal niet binnengaan: een beter beeld is dat de tempel jou in zich opneemt en wel zo volledig dat jíj verdwijnt.
Dogen drukte dat als volgt uit:
Er op uitgaan en de duizend dingen ervaren is misleiding;
dat de duizend dingen naar voren komen en zichzelf ervaren is ontwaken. 2
Ik was in dat kader ook erg gecharmeerd door de vermelding in Wikipedia dat het oude Sumerische woord voor tempel wachtkamer betekent – die oude Sumeriërs wisten kennelijk dat je ook in een tempel moet afwachten of het goddelijke zich daadwerkelijk manifesteert.
Wat kun je dan wél doen?
Hier in de zendo: zo goed als je kunt, bij je oefening blijven. Aan het begin van een meditatieperiode is het goed om je bewust te worden van je houding. Voel je je basis, de driehoek van je zitbotjes op het kussen en je knieën op de mat? Zit je recht, borstbeen een beetje geheven, nek lang? Liggen je handen in de kosmische mudra tegen je buik? Adem dan een paar keer diep in en uit en laat bij de uitademing eventuele spanning (bijvoorbeeld in je schouders) los. Ga dan naar je oefening, bijvoorbeeld het tellen van je uitademingen, van één tot tien, telkens weer. Dat heeft met tellen eigenlijk niet zoveel te maken; Jiun roshi zegt vaak: je krijgt tien mantra’s, de mantra éééén, de mantra twééé … de mantra tííííen. Je ademt die tel in je buik, en al je aandacht is daarbij.
Dat betekent niet dat er geen gedachten zijn: die zullen regelmatig door je hoofd schieten, als vissen door het water. Ook daar kun je niets aan doen; ons brein produceert gedachten zoals ons oog beelden opneemt en ons oor geluiden. De kunst is wel om niet met zo’n gedachte aan de haal te gaan, er geen heel verhaal aan vast te knopen. Misschien komt opeens de gedachte op wat zal ik koken voor dat etentje met mijn schoonouders volgende week. En als je dan niet oppast, zit je voor je het in de gaten hebt een heel menu te bedenken en ook vast een boodschappenlijst op te stellen, en “o ja, dat kan ik het best bij die-en-die winkel halen, want…” En dan merk je na een tijdje dat je de hele tel kwijt bent, of bij zeventwintig bent aangeland. Ook dat is geen probleem en vooral geen reden voor gedachten in de sfeer van “zie je wel, ik kan het niet, dat mediteren, ik doe het verkeerd, alle andere mensen zijn natuurlijk heel stil…” want dat is weer het volgende verhaal.
In plaats daarvan ga je gewoon weer terug naar éééén.
Het hoort bij meditatie dat er soms concentratie is, en soms niet. Ook daar heb je maar beperkt invloed op. Je kunt je voornemen die concentratie vol te houden en dat voornemen is ook heel belangrijk. Maar je zult merken dat dat de ene keer lukt, en dat een andere keer de verhalen in je hoofd eenvoudigweg sterker zijn dan dat voornemen: dan dwaal je steeds weer af. Vanuit de boeddhistische leer is dat ook heel begrijpelijk: er is niemand, geen “ik”, die wat er gebeurt allemaal regelt en aanstuurt, geen kapitein op het schip die alles naar zijn (of haar) hand kan zetten.
Maar als je geluk hebt en je voornemen is sterk genoeg, is die concentratie er wel, en dan kan het gebeuren dat er opeens alleen nog éééén is: de ik-die-aan-het-adem-tellen-is, is verdwenen. En als je dan buiten gaat lopen, dan bén je misschien opeens de glinsterende druppel die aan een grasspriet hangt, of het ruisen van de wind door de populier aan het eind van het lange kinhin-pad. Dat blijken dan allemaal tempels te zijn. Ook het luide geraas van de langsrijdende tractor en het verdriet dat je opeens overvalt om een zieke vriend of om een verre oorlog waar je geen invloed op kunt hebben.
Ik wil eindigen met een ander prachtig vers van een oude meester: Dongshan (China, 9e eeuw). Bij hem kwam de bevrijding toen hij zijn gezicht weerspiegeld zag in een stroom. Daarna schreef hij:
Lang zocht ik het bij anderen
en ik was er ver van verwijderd
nu ga ik alleen
en kom het overal tegen
Het is nu mij
maar ik ben het niet
nu ik het op deze manier zie
kan ik zijn zoals ik ben
Ik wens jullie dat er in het komende jaar veel tempels op je weg mogen zijn.