Lied van Angya
door Jiun roshi, gebaseerd op een voordracht voor deelnemers aan het ZenLeven Thuistraject
De weg van de unsui – de zenmonniken en nonnen – begon vroeger met een pelgrimstocht die bekend is als angya (letterlijk te voet gaan).
Een Chinese meester, Shan-chao, schreef in de tiende eeuw het Lied van Angya. Ik wil het met jullie delen, omdat de meeste aanwijzingen voor unsui, ook bruikbaar zijn voor anderen die zen beoefenen. Ik geef eerst de tekst in mijn vertaling uit het Engels van Daisetz Suzuki in zijn boek The training of the Zen Buddhist Monk (1934) eerst stukje voor stukje, met mijn commentaar. Aan het eind volgt dan nog het hele gedicht.
Ik heb de tekst in de vertaling zo aangepast dat die voor iedereen kan gelden, en niet alleen, zoals bij Suzuki, voor mannelijke unsui.
Lied van Angya
Vastbesloten om hun ouders te verlaten, wat willen zij bereiken?
Ze zijn nu boeddhist, dakloze monniken, en niet meer mensen van de wereld.
Hun geest is altijd gericht op het zich eigen maken van de Dharma.
In dit eerste vers wordt duidelijk dat de tijden zijn veranderd, ook in het leven van de unsui. Unsui worden begint nu niet meer met het besluit dat je je ouders wilt verlaten. In onze sangha betekent het wel dat je gaat wonen en trainen in een zencentrum, maar in je hart verlaat je je ouders en je familie niet. Ook al mediteer, werk en slaap je in het zencentrum, in deze tijd van internet en mobiele telefonie is het vrijwel onmogelijk om niet een mens van de wereld te zijn.
Unsui zijn betekent ook nu dat je je helemaal richt op de studie en beoefening van de Dharma, maar dat gebeurt niet in afzondering. Sterker nog, de beoefening in verbinding met andere mensen, in gezamenlijke activiteiten, met een gemeenschappelijk doel, is een verrijking ten opzichte van de traditionele unsui-training in afzondering.
Het komt herhaaldelijk voor dat zenbeoefenaren mij vragen hen tot thuismonnik te ordineren. In een aantal zentradities in Nederland wordt dit ook gedaan. Na ampele overweging heb ik besloten dit niet te doen, ook als het verzoek wordt onderbouwd met de opmerking: ik leef thuis al als een monnik. Het zal zeker zo zijn, dat het leven thuis als een monnik – alleen of met familie – veel gemeen heeft met het leven van een unsui in een zenklooster of centrum. Maar er zijn een aantal dingen die het unsui leven wezenlijk anders maken dan een zenleven thuis.
Een paar voorbeelden.
Als unsui kun je niet:
- zelf je tijd indelen; de tijden voor slapen, mediteren, eten en werken liggen vast
- zelf kiezen wat je wilt eten
- op ieder moment vrienden en familie ontvangen
- uitslapen als je daar zin in hebt
- uitgaan, naar theater, bioscoop, café, restaurant
- zelf je medebewoners uitkiezen
- zelf bepalen aan welke sesshins je mee doet
- ….enzovoort
Het zijn juist ook dit soort dingen op de weg van de unsui die hen helpen te beseffen wat vrijheid eigenlijk is en hoe het zich in het leven manifesteert.
Maar ook voor degenen die niet in een zencentrum verblijven, zal het besluit om zen te oefenen gevolgen hebben voor het dagelijks leven. Naast de sesshins waarin intensief zen beoefend wordt, is het dagelijks leven een onmisbare plek om zen te oefenen en te leven. Juist als mens van de wereld nemen we met regelmaat bewust de zenboeddhistische leer mee in onze dagelijkse activiteiten. De Dharma, de leer van de Boeddha, maken we ons al doende eigen.
Hun gedrag moet zo doorzichtig zijn als ijs of kristal.
Ze moeten niet streven naar roem en rijkdom.
Ze moeten zich ontdoen van allerlei soorten bezoedelingen.
Dit lijken hele sterke voorschriften, maar ik vind ze niet uitsluitend van belang voor unsui. Voor een ieder is het heilzaam om helder te zijn en niet steeds gedreven te worden door de wens om bijvoorbeeld beroemd te zijn of rijk. Door de zenoefening krijgen we zicht op onze emoties, zien we wat de gevolgen zijn wanneer we gestuurd door onze emoties leven. Ieder kan dan voor zich besluiten hoe je wilt spreken, denken en handelen.
Ze hebben geen andere weg te gaan dan te gaan met wat is en dat te onderzoeken.
Laten ze getraind worden in lichaam en geest door in de bergen en door rivieren te lopen.
Laten ze bevriend raken met wijze mensen in de Dharma en hun respect betuigen waar ze hen ook tegenkomen.
We kunnen niet alle moeilijke, verdrietige of pijnlijke situaties vermijden. Het helpt om ze onder ogen te zien en goed te kijken wat we ermee willen en kunnen. Dat wat ik ‘de confrontatie met ons zelf’ noem is onvermijdelijk als je zen beoefent[i]. Juist door die confrontatie aan te gaan worden we sterker in lichaam en geest. De meditatie en het kijken naar wat zich aandient in ons en in onze omgeving stimuleert ons het roer recht te houden. Het lichaam als drager van wie we zijn wordt sterk, in balans, en de geest komt tot rust en wordt helder. Ook het samen oefenen en delen van wat we in ons zenleven tegenkomen, met de sangha, met een leraar, maakt ons wijzer en ontwikkelt op natuurlijke wijze het onderlinge respect.
Laten ze de sneeuw trotseren, de bevroren wegen bewandelen, zonder zich te bekommeren om slecht weer.
Laten ze de golven oversteken en de wolken doordringen, en daarmee alle draken en boze geesten verjagen.
Hun ijzeren staf vergezelt hen overal waar zij reizen en hun koperen kruik is goed gevuld.
Met een goed lichaam en een heldere geest lopen we niet meer weg van alles wat we ‘slecht weer’ kunnen noemen. De ijzeren staf en goed gevulde kruik staan in ons dagelijks leven voor dat wat iedereen minstens moet hebben: een dak boven het hoofd, eten en drinken en een veilige omgeving. Zijn die drie er niet, dan zal iemand waarschijnlijk niet open staan voor zenbeoefening. Iemand die met een lege maag ’s nachts buiten moet slapen, wil iets anders dan ons enthousiasme over zen….
Laten ze zich niet ergeren aan de tekortkomingen van wereldse zaken.
Hun vrienden zijn diegenen in het klooster met wie zij de Dharma onderzoeken,
waardoor voor eens en voor altijd de vier proposities en honderd ontkenningen helder zijn.
Ze passen op dat ze niet zomaar door anderen op een dwaalspoor worden gebracht.[ii]
We worden ons wel degelijk bewust van wat er allemaal niet goed is in de wereld en dat motiveert ons om te oefenen, verantwoordelijkheid te nemen voor dat wat we kunnen doen, wat binnen ons kunnen ligt. Steeds weer kunnen we de leer van de Boeddha gebruiken om de juiste manier te vinden om met de alledaagse dingen om te gaan. Het wordt duidelijk dat er een groot verschil is tussen denken, spreken en handelen vanuit een heldere geest of vanuit een verwarde geest. Als we niet helder zijn, kunnen we gemakkelijk op een dwaalspoor raken. In onze tijd zouden we zeggen: pas op voor al die complottheorieën en fake-nieuws: blijf helder, wees wijs en onderzoek het zelf.
Nu ze in het klooster zijn, is het hun taak om het grote pad te bewandelen
en niet gehecht te raken aan de wereld, maar vrij te zijn van alle trivialiteiten.
Ze houden zich vast aan de ultieme waarheid en weigeren niet om hard te werken.
Door ons niet te veel in te laten met dingen die ons vastzetten en binden of verslavend werken, hebben we de ruimte om de ultieme waarheid als basis van ons leven te nemen. Helder aanwezig zijn genereert goede energie in ons waardoor we het werk dat we moeten doen, kunnen doen.
Ze sluiten zich af van lawaai en drukte, stoppen het zwoegen en verlangen.
Denkend aan degene die zich in de afgrond wierp en degene die de hele nacht in de sneeuw stond,
verzamelen ze al hun krachten, zodat de glorie van de Dharma-koning altijd in zicht blijft.
Periodes van stilte en rust dragen bij aan vrij zijn van begeerte en onzekerheid. Herinneringen aan moeilijke gebeurtenissen en zware opgaven en het besluit dat anders te willen, geven ons de kracht het ‘ware’ te leven en te zien hoe alles uiteindelijk goed is.
Altijd leergierig in het nastreven van de waarheid, altijd eerbiedig tegenover de ouderen,
wordt hun gevraagd om de kou en de hitte en alle ontberingen te weerstaan,
zolang ze nog niet in de verblijfplaats van vrede zijn aangekomen.
Kunnen we ooit op onze lauweren rusten, zal er ooit een moment komen waarop we denken, nu ben ik er, nu hoef ik niet meer te oefenen en te onderzoeken? Niets veranderlijker dan een mens, niets veranderlijker dan de wereld. Dus we blijven kijken, we blijven leren, we blijven elkaar respecteren.
Ze koesteren geen jaloerse gedachten over wereldse welvaart.
Ze zijn niet neerslachtig alleen omdat ze gekleineerd worden,
maar proberen rechtstreeks in hun eigen aard te kijken, onafhankelijk van anderen.
We realiseren het vrij zijn in ons zelf, in het zelf dat helder en duidelijk is, zo staat in de Bodhisattva geloften. Kijken hoe anderen het (beter) doen, lijden onder hoe anderen zich tegenover ons gedragen, helpen niet om onze Boeddha-natuur te verwerkelijken.
Over de vijf meren en de vier zeeën gaan ze van klooster naar klooster.
Duizenden mijlen over honderden bergen lopen is inderdaad geen gemakkelijke taak.
Mogen ze uiteindelijk de meester in de Dharma intiem onder ogen zien
en geleid worden om in hun eigen natuur te kijken,
zodat dat ze niet langer medicinale planten aanzien voor onkruid.
Het is geen gemakkelijke weg, we moeten er veel voor overhebben en er veel voor doen en laten, maar stapje voor stapje ontwikkelt zich de meester in ons en zien we de dingen zoals ze voor ons in dit moment zijn, met de wetenschap dat het in het volgende moment weer anders kan zijn.
Of we nou unsui zijn of niet, het leven zelf is een vorm van angya. Een reis die we te voet gaan, m.a.w. stap voor stap, en met iedere stap ontstaat de weg. Met het ontstaan van de weg wordt ook zichtbaar waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan. En in het komen en gaan realiseren we wie er loopt.
Een goede weg!
[i] Op veel websites van groepen verbonden met de Noorder Poort staat het volgende citaat van Jiun roshi:
Zen is een totale confrontatie met jezelf.
Dat is het wonder van deze oefening,
van het ademtellen, het theedrinken, het lopen en reciteren
het confronteert je met jezelf, niet met de ander of het andere.
[ii] (‘De vier proposities en de honderd ontkenningen’ verwijst naar zaken uit de Indiase filosofie die in die tijd bekend waren, maar voor ons veel toelichting zouden vragen.)