Zenmeester worden?
door Myoko Suigen roshi
Het heeft een behoorlijke tijd geduurd voor ik de benoeming tot zenmeester kon aanvaarden. Dat had alles te maken met de Chinese traditie die een zenmeester op één lijn stelt met de Boeddha, met iemand waarbij alle begeerte, afkeer en onwetendheid is uitgedoofd – en ik weet dat dat bij mij niet zo is. Waarom heb ik die benoeming dan toch aanvaard?
In de zomer van 1999, een paar maanden na het overlijden van Prabhasadharma zenji, kwam Jiun roshi in de kesa van Prabhasadharma de zendo in en was het mij opeens duidelijk: als ze als opvolger goed genoeg is voor Prabhasa, dan is ze zeker goed genoeg voor mij. Dat is een kwestie van vertrouwen. Nu is Jiun roshi al bijna vierentwintig jaar mijn meester, en als zij in mij de zenmeester ziet, dan moet ik dat ook maar vertrouwen. In dai-sesshin werd het bovendien duidelijk dat “ik” helemaal geen zenmeester kan “worden”. Het enige dat nodig is, is dat “ik” uit de weg ga, dan verschijnt die zenmeester vanzelf. Zentraining is ook dat: leren om uit de weg te gaan, leren om onze boeddhanatuur de kans te geven zich te manifesteren.
Dat zal mij niet altijd lukken. Regelmatig zal ik wél vanuit een beperkt zelf, vanuit oude gewoontepatronen reageren, al neem ik me nog zo sterk voor dat niet te doen. Zien wanneer dat gebeurt en bereid zijn het te erkennen, lijken me veel belangrijker dan een of ander idee hebben over wat een zenmeester wel of niet doet. In de woorden van Dogen: zij die diep besef hebben van verwarring, zijn boeddha’s (Genjokoan 4, vertaling Shohaku Okumura).
Een benoeming tot roshi betekent dan ook niet dat mijn zentraining nu ten einde is. Toen ik in 1993 de geloften mocht nemen, wist ik al dat deze weg nooit ten einde zou komen, en die wetenschap maakte me ook toen al blij.
Is zen de beste of de hoogste spirituele weg? Ik heb geen idee, maar ik weet wel dat het de weg is die ik moet gaan. Dat kan ik niet uitleggen of verdedigen, het is een innerlijk kompas dat ik moet volgen, anders klopt mijn leven niet. En ik weet ook dat hetgeen ik op de zenweg heb mogen leren van Prabhasadharma en van Jiun roshi van een enorme, levensveranderende rijkdom is geweest, waar ik hen heel dankbaar voor ben.
Ik noem een drietal voorbeelden, allemaal uit dai-sesshins.
Er was, nog bij Prabhasadharma, een ervaring van totaal niet-weten, en uit dat niet-weten kwamen spontaan antwoorden op haar vragen – pas later wist ik weer dat die vragen koans waren. Het heeft toen nog jaren geduurd om die ervaring te verbinden met mijn dagelijks leven.
Er was, toen ik al op de Noorder Poort woonde, een plotseling volkomen besef dat verleden en toekomst écht niet bestaan en dat alles wat er in het leven te dragen is, dus ook altijd maar op één moment gedragen hoeft te worden. Daaruit kwam een diep vertrouwen voort.
In een tijd waarin ik erg ongerust was over de toekomst van mijn autistische zoon, zag ik opeens helder dat ook als dingen verkeerd gaan, er altijd dat aspect van de werkelijkheid is waar verkeerd en goed geen betekenis hebben. Op dat moment wist ik dat zijn leven niet kan mislukken, omdat zoiets als een mislukt leven niet bestaat.
Dit soort inzichten was steeds op een of andere manier verbonden met de koan-oefening, en die is voor mij dan ook heel belangrijk geweest. Die vroege ervaring van totale openheid heeft me uitgenodigd om steeds te wachten op een antwoord dat zich spontaan aandient vanuit de stilte, ook toen ik genoeg koans had gedaan om zonder al te veel moeite een antwoord te kunnen bedénken. Ik heb daar heus wel eens mee gesmokkeld en een enkele keer kwam ik daar dan nog mee weg ook, maar ik weet ook dat ik mijn training daarmee tekort deed. Want hoewel elke koan in zekere zin over hetzelfde gaat, belicht bijna iedere koan daar ook weer een ander aspect van.
Mijn mede-redactieleden vragen vooral naar de betekenis van de overgang van osho naar roshi. Maar er is geen plotselinge overgang. Er is één weg, en wat een nieuwe naam of titel met zich meebrengt, wordt pas gaande die weg duidelijk. De titel roshi brengt een formele verantwoordelijkheid met zich mee naar de sangha en naar de Noorder Poort als trainingscentrum, maar die verantwoordelijkheid ontstond al in de loop van mijn unsui-training. Ik kan zelfs precies aanwijzen wanneer. Ik had het idee dat je als unsui een tijd, zeg vijf of zeven jaar, op de Noorder Poort trainde en dan weer wegging – dat was wat ik had zien gebeuren. Ik zat met een of twee andere bewoners bij Jiun roshi in de auto, en ik zei daar iets over (ik weet niet meer waarom). Jiun roshi antwoordde dat ze hoopte dat er op den duur ook unsui zouden blijven om haar in het centrum bij te staan. Ik geloof niet dat ik daar ooit op terug ben gekomen, maar ik heb het wel gehoord.
Op dit moment voel ik dat mijn plek op de Noorder Poort is en zolang dat zo is en ik gezond genoeg ben, zal ik ook blijven.
In 2016 ben ik tot zenleraar gewijd en sindsdien ben ik naast leerling ook steeds meer leraar geworden: in zengroepen, in sesshins die ik begeleid, in de thuistrajecten en samen met Tenjo roshi als begeleider van de meditatieleiders. Dat beantwoordt aan een diepe behoefte om wat ik zelf heb geleerd, ook door te geven. Als uniek voor de zenweg zie ik het mystieke aspect, het inzicht dat dat kleine beperkte zelf uiteindelijk niet bestaat en dus ook niet verdedigd hoeft te worden. Het zou mij diep dankbaar stemmen als ik op mijn beurt mensen zou kunnen helpen bij het realiseren van die “ware mens zonder naam, rang en titel”. Maar ook zonder dat kan meditatie veel brengen, al is dat in zen eigenlijk bijvangst. Op het kussen kun je gaan ervaren dat je gedachten niet de werkelijkheid zijn, en dat je ze dus niet altijd serieus hoeft te nemen. Op het kussen kun je gaan zien hoe je gewoontepatronen zijn, en dat die net als alles in de wereld ontstaan zijn uit condities. Dat kan erg helpen om met mildheid en enige verwondering naar jezelf te gaan kijken, naar wat je allemaal denkt, zegt en doet (“Wat doet ze nou weer”, dacht ik soms). En als je eenmaal durft te kijken, kun je met een beetje geluk ook gaan bijsturen. Ook dat is een deel geweest van mijn eigen proces, en het heeft me een veel tevredener mens gemaakt.
Tot slot: ja, als ik ergens mee worstel en ik denk dat daarover spreken kan helpen, dan zal ik dat zeker doen: met een persoon, op een plek en op een tijd die daarvoor geschikt zijn. Dat maakt deel uit van “mijn eigen problemen oplossen”. En verder bestaan mijn eigen problemen uiteindelijk niet – ook die zijn immers niet gescheiden van al het andere.
Lees de vragen van de redactieAan de drie nieuwe zenmeesters vroegen we een stukje te schrijven. Daarbij konden ze zich, als ze dat wilden, laten inspireren door de volgende vragen. We nodigden ze ook uit om daar zelf aanvullingen op te geven, en lieten ze de ruimte om desgewenst op geen enkele vraag in te gaan.
1. Kun of wil je iets vertellen over wat er door je heen ging toen je hoorde dat je de transmissie tot roshi zou krijgen?
2. Is er voor jou een groot verschil tussen het dragen van de titel ‘roshi’ en het dragen van de titel ‘osho’? Hoe kijk je tegen beide titels aan?
3. Denk je dat je als roshi meer verantwoordelijkheid voor de sangha zult voelen, en zo ja, heb je dan voorbeelden hoe zich dat zou kunnen uiten?
4. Zijn er dingen waarvan je je kunt voorstellen dat je ze als roshi niet meer zult doen, terwijl je ze in het verleden wel zou doen? En zo ja, wil je daar wat voorbeelden van geven?
5. Als je ergens mee worstelt in je leven, iets waar je echt mee zit, zou je dat als roshi ook vertellen aan bijvoorbeeld vrienden of familie? Of vind je dat een roshi dat zelf moet oplossen?